ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0559 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 09221

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0559
Datum uitspraak: 06-09-2010
Datum publicatie: 07-09-2010
Zaaknummer(s): 09221
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder, bedrijfsarts, onder meer dat hij geen contact heeft opgenomen met haar huisarts. Klaagster had verweerder daar uitdrukkelijk om gevraagd en had daarvoor ook een machtiging ondertekend. Het college oordeelt als volgt. Hoewel het niet-overleggen met de huisarts, terwijl klaagster redenen had om aan te nemen dat dit wel zou gebeuren, niet de schoonheidsprijs verdient, is deze niet geheel juiste gang van zaken, gelet op alle omstandigheden, niet van een zodanig gewicht dat een tuchtrechtelijke correctie dient plaats te vinden. De klacht wordt afgewezen.

Uitspraak: 6 september 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 3 december 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

verzekeringsarts

werkzaam te D

wonende te E

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         een brief van klaagster d.d. 26 april 2010

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De secretaris heeft op grond van het bepaalde in art. 66 lid 4 Wet BIG voorgesteld de klacht zonder verder onderzoek in raadkamer af te wijzen.

De zaak is op 12 juli 2010 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 11 augustus 2009 heeft verweerder in opdracht van de werkgever van klaagster een ongeveer tien minuten durend bezoek afgelegd bij klaagster thuis.

Op 12 augustus 2009 heeft verweerder naar aanleiding van dit bezoek een medisch onderzoeksverslag uitgebracht met als conclusie dat de functionele mogelijkheden niet waren gewijzigd ten opzichte van eerder onderzoek en dat klaagster in staat was haar eigen werk per 12 augustus 2009 te hervatten.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Bij het bezoek heeft klaagster verteld dat zij steeds last had van haar rechterhand na operatie, dat zij er pijn aan had en er geen kracht in had. Ook had zij reumapsoriasis op het hoofd en was zij overspannen. Verweerder heeft gezegd dat zij kon werken en is weggegaan, zonder haar te onderzoeken.

Op 31 oktober 2009 kreeg klaagster inzage in het dossier en schrok heel erg. Verweerder rapporteert dat hij klaagster heeft onderzocht en dat is niet waar. Hij heeft klaagster absoluut niet aangeraakt. Klaagster voelt zich belogen en bedrogen. Klaagster heeft verweerder uitdrukkelijk gevraagd om navraag te doen bij haar huisarts en heeft daarvoor een machtiging ondertekend. Het klopt niet wat verweerder zegt. Hij zegt dat hij de huisarts die dag niet kon bereiken, maar volgens de assistente van de huisarts heeft die dag niemand gebeld voor informatie over klaagster.

4. Het standpunt van verweerder

Tijdens zijn bezoek observeerde verweerder bij klaagster een normaal looppatroon/-tempo. Dat is gewoonlijk niet mogelijk bij zenuwletsel of orthopedische afwijking van de benen. De neurologische uitval testte verweerder door bij de zittende cliënt de benen te strekken bij het palperen van de voetslagaders en te vragen of ze normaal voelen, waarbij ook eventuele gewrichtsverdikkingen aan de knie/enkel kunnen worden waargenomen. Vervolgens sloeg verweerder de been- en armreflexen en deed hij de proef van Tinel. Nekfuncties testte hij door klaagster over de beide schouders omhoog en omlaag te laten kijken. Verweerder is er zeker van dat hij op 12 augustus de huisarts heeft gebeld, maar die was alleen voor spoedgevallen bereikbaar en verweerder moest die dag vóór 16.30 uur aan de opdrachtgever verslag uitbrengen.

5. De overwegingen van het college

In dit geval is sprake van zeer uiteenlopende lezingen van de gang van zaken tijdens het bezoek op 11 augustus 2009.

In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van de klagende partij in beginsel niet gegrond worden bevonden. Daarbij is in dit geval van belang dat de lezing van klaagster niet wordt gestaafd door het medisch dossier dat, integendeel, de lezing van verweerder onderschrijft.

Het voorgaande berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

De klacht is daarom, voor zover betrekking hebbende op de gang van zaken tijdens het bezoek, ongegrond.

Er is verder enige onduidelijkheid over (het voornemen tot) overleg met de huisarts. Vaststaat in ieder geval dat dit niet heeft plaatsgevonden, terwijl dit wel de aanvankelijke bedoeling van verweerder was geweest. Als het overleg echt noodzakelijk was geweest, had verweerder het overleg, nu hij uiterlijk die dag moest rapporteren, als spoedeisend moeten aanmerken en dit spoedoverleg die dag ook moeten voeren. Volgens verweerder bestond echter aan de hand van de hem ter beschikking staande stukken en zijn bevindingen tijdens het bezoek kennelijk geen noodzaak tot spoedoverleg en het college heeft ook aan de hand van de stukken niet kunnen vaststellen dat deze noodzaak bestond. Hoewel het niet-overleggen met de huisarts, terwijl klaagster redenen had om aan te nemen dat dit wel zou gebeuren, niet de schoonheidsprijs verdient, is deze niet geheel juiste gang van zaken, gelet op alle omstandigheden, niet van een zodanig gewicht dat een tuchtrechtelijke correctie dient plaats te vinden. 

De klacht is kennelijk ongegrond, dan wel van onvoldoende gewicht en zal daarom worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven, voorzitter, J.C.F. Schellekens en

C.M.F. van Roessel als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out, als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2010 in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris                                                                                                                           voorzitter