ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0510 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 0959a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0510
Datum uitspraak: 17-08-2010
Datum publicatie: 17-08-2010
Zaaknummer(s): 0959a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet heeft geïnformeerd over de behandeling, geen anamnese heeft afgenomen en bij het eerste contact tot behandeling is overgegaan. Verweerder heeft gemotiveerd verweerder gevoerd. Het college is van oordeel dat de voorbereiding van de behandelingen vooral op het gebied van het informed consent niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Dit geldt ook voor de dossiervorming. Daarbij hebben de Aquamid-injecties op een onjuiste locatie plaatsgevonden. In zoverre gegrond. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder onjuist heeft gehandeld met betrekking tot het inspuiten van de Bio-Alcamid. Voor het overige ongegrond. Waarschuwing.  

Uitspraak: 17 augustus 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op  binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde mevr. mr. C. Prins te Maastricht

tegen:

C

dermatoloog

werkzaam te D

wonende te E

verweerder

gemachtigde mr. J.J.W. Remme te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvulling hierop

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek, met een afschrift van (een deel van) het medisch dossier

-         het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 14 december 2009

-         een brief van de gemachtigde van verweerder d.d. 21 januari 2010

-         een brief van de secretaris van het college aan de gemachtigden van 2 juni 2010, met vragen van het college aan de deskundige

-         een brief van de gemachtigde van klaagster van 9 juni 2010.

De klacht is ter openbare zitting van 5 juli 2010 behandeld, tezamen met de zaak 0950a.  Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigde van klaagster heeft een pleitnota overgelegd

Ter zitting was als deskundige aanwezig de heer R. Frank, dermatoloog die, na de belofte te hebben afgelegd, vragen heeft beantwoord.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder is als dermatoloog verbonden aan een privékliniek, (hierna: de kliniek) die zich bezighoudt met cosmetische behandelingen. Verweerder voert ook de directie over de kliniek.

Klaagster was al sedert 2001 in de kliniek bekend. Op 18 mei 2004 is tussen partijen gesproken over een behandeling van het gezicht van klaagster bij de jukbeenderen en bij haar oogrimpeltjes. Deze behandeling heeft plaatsgevonden op 20 juli 2004. Verweerder heeft toen, zoals vermeld in het medisch dossier, beiderzijds in het gebied van de jukbeenderen in totaal 2.5 cc Bio-Alcamid ingespoten. Verder heeft hij in de buurt van het linkeroog een hoeveelheid Aquamid (bij)gespoten.

In 2006 ontstonden problemen. Klaagster kreeg last van zwelling en roodheid bij beide ogen. Verweerder stelde granuloomvorming vast. In 2007 werd klaagster meermalen behandeld met Kenacort en er vond onder meer lichttherapie plaats. Ook werden antibiotica voorgeschreven. Ondanks een behandeling door een plastisch chirurg bleven onder de ogen van klaagster zwellingen bestaan.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Naar aanleiding van Bio-Alcamid- en Aquamidinjecties door verweerder op beide jukbeenderen en onder beide ogen aangebracht, ondervindt klaagster ernstige complicaties, die een gevolg zijn van ondoordacht en onzorgvuldig handelen van verweerder.

Toen klaagster in 2004 bij verweerder kwam voor een consult, gaf hij klaagster enthousiast te kennen dat hij een geweldig middel had, Bio-Alcamid. Klaagster heeft zich daarop laten overhalen zich met dit middel te laten behandelen. In de behandelingsovereenkomst is het te behandelen gebied niet aangegeven.

In 2006 kreeg klaagster, zoal zij stelt, infecties aan beide ogen en jukbeenderen doordat de Bio-Alcamid was gaan migreren. Op die plekken kreeg klaagster ontstekingen en complicaties in de vorm van roodheid en een fibrotische reactie van de huid. Enkele antibioticakuren brachten geen verbetering. Cortisoneninjecties onder de ogen hadden geen effect maar veroorzaakten een extra complicatie in de vorm van witte uitslag. Op aanraden van verweerder is klaagster naar een plastisch chirurg van de kliniek gegaan die via onderooglidcorrecties heeft geprobeerd de Bio-Alcamid te verwijderen. Daaraan heeft klaagster ernstige littekens en oneffenheden overgehouden. Vele malen is klaagster bij verweerder teruggeweest, maar zonder dat dit tot verbetering leidde.

De klacht houdt in:

- afwezigheid van informatie over de behandeling

- er is geen anamnese geweest

- bij het eerste contact is meteen tot behandeling overgegaan.

4. Het standpunt van verweerder

Op 11 februari 2003 raadpleegde klaagster verweerder over de wens ingevallen gebieden naast beide ogen te laten vullen. Na inspectie van de huid achtte verweerder een behandeling met Aquamid aangewezen. Verweerder heeft uitgebreid voorlichting gegeven en alternatieven besproken. De behandelingsovereenkomst is op schrift gesteld en door klaagster voor akkoord getekend. De eerste behandeling is uitgevoerd op 18 maart 2003 (inspuiting van 0.1 Aquamid subcutaan). Op 22 april 2003 werd de behandeling herhaald. Bij controle op 20 mei 2003 bleek het resultaat goed.

Op 18 mei 2004 verzocht klaagster verweerder haar nog eens te behandelen met

Aquamid omdat nog sprake was van een deukje naast het linkeroog. Ook verzocht klaagster verweerder de vorm van haar gezicht te verbeteren, wat voor verweerder aanleiding was haar te wijzen op Bio-Alcamid. Wederom heeft verweerder klaagster uitgebreid uitleg gegeven over de voor- en nadelen en de alternatieven. Met betrekking tot de behandeling met Bio-Alcamid is aan klaagster een schriftelijke behandelingsovereenkomst verstrekt, die zij voor akkoord heeft getekend. De behandeling met Bio-Alcamid vond plaats op 20 juli 2004. In totaal werd 2.5 cc ingespoten. Ook heeft verweerder in het gebied lateraal van het linkeroog nog 0.1 cc Aquamid bijgespoten.

In 2006 ontstonden diverse complicaties, die verweerder steeds heeft trachten op te lossen.

In de schriftelijk behandelingsovereenkomsten wordt de mogelijkheid van die complicatie wel aangegeven.

Verweerder heeft al het mogelijke gedaan om de complicaties te verhelpen.

5. De overwegingen van het college

Het college acht zich bevoegd van deze klacht kennis te nemen, gezien de samenhang tussen deze klacht en de klacht, bij het college bekend onder nummer 0959b.

De gang van zaken voorafgaande aan de behandeling op 20 juli 2004

Er bestaat een aanmerkelijk verschil in de lezingen van de feiten door de partijen over hetgeen is voorafgegaan aan de behandeling van klaagster op 20 juli 2004.

De stelling van verweerder dat reeds voordien, op 18 maart 2003 en op 22 april 2003, inspuitingen met Aquamid hebben plaatsgevonden, lijkt aannemelijk, gelet op het feit dat hiervan melding wordt gemaakt in het dossier van klaagster. Maar in het dossier ontbreken ten enenmale voldoende, leesbare en begrijpelijke aantekeningen over de wensen en verwachtingen van klaagster en de aan haar verstrekte informatie. Bij de stukken bevindt zich weliswaar een door klaagster getekende “behandelingsovereenkomst Aquamid”, maar daarop staat als datum vermeld 20 juli 2004. Bovendien is daarop niet ingevuld op welke datum een in de overeenkomst vermeld gesprek tussen partijen zou hebben plaatsgevonden en is over de locatie en de hoeveelheid van de inspuiting niets vermeld, evenmin als ook maar iets wordt vermeld over de inhoud en het doel van de behandeling.

Ervan uitgaande dat op de eerdergenoemde data in 2003 reeds inspuitingen hadden plaatsgevonden, voldoet de voorbereiding van deze behandelingen door verweerder vooral op het gebied van het informed consent in het geheel niet aan de daaraan te stellen eisen.

Datzelfde geldt voor de behandeling met Aquamid die op 20 juli 2004 heeft plaatsgevonden. Weliswaar is er daaraan voorafgaand op 18 mei 2004 een gesprek tussen partijen geweest, maar noch de aantekeningen in het dossier noch de overeenkomst (waarop bovenaan de datum 20 juli 2004 staat bijgeschreven) geven duidelijkheid over de vraag welke behandeling klaagster zal ondergaan, met uitzondering van de prijs. Evident is dat verweerder zijn in de overeenkomst opgenomen verplichting om alle relevante gegevens met betrekking tot het informatiegesprek, de ingreep en de controles in het dossier van klaagster op te nemen niet is nagekomen. Het college acht het ook onjuist om een dergelijke overeenkomst op dezelfde datum als waarop de behandeling plaatsvindt, voor te leggen en te laten tekenen.

Op 20 juli 2004 heeft verweerder bij klaagster ook Bio-Alcamid ingespoten.

Bij de stukken bevindt zich een “behandelovereenkomst Bio-Alcamid”, van dezelfde datum. De bezwaren van het college met betrekking tot de totstandkoming van deze overeenkomst zijn gelijk aan de hiervoor genoemde bezwaren aangaande het totstandkomen van de Aquamidbehandelovereenkomst.

Noch uit het dossier noch anderszins blijkt van een deugdelijke anamnese.

Deze gang van zaken is tuchtrechtelijk verwijtbaar en de daarop betrekking hebbende klacht is gegrond.

De behandelingen tot en met 20 juli 2004

Het college stelt voorop dat de middelen Aquamid en Bio-Alcamid ten tijde van de behandeling, zoals de deskundige heeft verklaard, als veilige middelen mochten worden beschouwd.

In de bijsluiter van het middel Aquamid wordt vermeld dat het middel (onder meer) niet moet worden geïnjecteerd boven de infraorbitale rand, in de kraaienpootjes, in de kringen rond de ogen en in de oogleden. De deskundige deelt deze opvatting.

Verweerder stelt dat hij dat ook niet heeft gedaan; hij heeft, zo stelt hij, Aquamid geïnjecteerd lateraal van de ogen. De locaties van de injecties bij de behandelingen in 2003 zijn niet te herleiden uit het dossier. De locatie van de injectie met Aquamid op 20 juli 2004 is niet goed te bepalen aan de hand van een in het dossier gemaakte, te globale, tekening. Het college acht de door klaagster ter zitting aangegeven locatie, schuin onder de ogen, waarschijnlijker, temeer nu in het medisch dossier op datum 5 juli 2007 door de plastisch chirurg deze locatie

- wél duidelijk -  wordt aangegeven. Het komt verder onwaarschijnlijk voor dat de hier bedoelde locaties voortvloeien uit migraties vanuit het laterale gebied, nu het beeld links en rechts gelijkvormig is.

Het college is, mede op grond van hetgeen de deskundige hieromtrent heeft verklaard, van oordeel dat de Aquamid-injecties op een onjuiste locatie hebben plaatsgevonden. In zoverre is dit onderdeel van de klacht gegrond.

Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder onjuist heeft gehandeld met betrekking tot het inspuiten van de Bio-Alcamid, waaronder begrepen de combinatie met (het op nagenoeg gelijke wijze samengestelde) Aquamid.

Dat niet (preventief) antibiotica zijn toegediend, kon naar het oordeel van het college destijds niet als behorend tot de professionele standaard worden gezien en is daarom niet verwijtbaar.

De behandelingen na 20 juli 2004

Na 20 juli is veel gedaan om te proberen de gevolgen van de behandelingen die in 2003 en 2004 plaatsgevonden hadden, op te heffen, helaas zonder dat dit heeft geleid tot een voor klaagster acceptabel resultaat.

Het college is niet tot het oordeel kunnen komen dat verweerder hierbij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De door verweerder daarbij gemaakte keuzes zijn niet in strijd geweest met de zorg die verweerder behoorde te betrachten.

De op te leggen maatregel

De klachten zijn deels gegrond, zoals hierboven weergegeven. Het college is van oordeel dat de maatregel van waarschuwing passend is.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klachten deels gegrond, als in de rechtsoverwegingen omschreven en

-         waarschuwt verweerder.

-         wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar als lid-jurist, dr. O.J. Repelaer van Driel, A. Pfaff en dr. A.L.M. Mulder als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2010 in aanwezigheid van de secretaris.