ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0497 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 09216

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0497
Datum uitspraak: 02-08-2010
Datum publicatie: 02-08-2010
Zaaknummer(s): 09216
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder, de bedrijfsarts van klager, dat hij de huisarts van klager onjuist heeft geïnformeerd over de mogelijke oorzaak van de gezondheidsklachten van klager. Ook heeft verweerder de klachten van klager niet serieus genomen. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college is van oordeel dat de informatie van verweerder aan de huisarts onvoldoende zorgvuldig is geweest; verweerder heeft ten onrechte in zijn brief gesteld dat er geen blootstellingen aan giftige stoffen is geweest en dat er geen relatie kan bestaan tussen mogelijke functiestoornissen en blootstelling aan giftige stoffen. Voor het overige ongegrond. Waarschuwing.  

Uitspraak: 2 augustus 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 december 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde mr. W.A. van Veen te Utrecht

tegen:

C

bedrijfsarts

werkzaam te D

verweerder

gemachtigde mr. drs. D.W.M. Weesie te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift en een aanvulling hierop

-         de repliek en een aanvulling hierop

-         de dupliek en een aanvulling hierop

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 21 juni 2010 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Klager werd tevens bijgestaan door E (FNV). De gemachtigde van klager heeft een pleitnota overgelegd. Ter zitting is, op verzoek van verweerder, de heer W.F.J.P.M. ten Berge, na als zodanig te zijn beëdigd, als deskundige gehoord.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager heeft vanaf 2003 tot in 2008 in dienst van F (hierna: de werkgever) werkzaamheden verricht bestaande uit het lossen van containers, onder meer afkomstig uit landen buiten Europa. Vanaf 2008 tot nu heeft klager zich beziggehouden met het ompakken van uit containers geloste dozen in het magazijn van de werkgever. Ter bestrijding van ongedierte worden die containers in het land van herkomst soms behandeld met bestrijdingsmiddelen (gassen). Verder kunnen zich in de (elektronische) producten en/of in het verpakkingsmateriaal vluchtige stoffen bevinden, vooral oplosmiddelen, die bij het openen van de containers vrij kunnen komen en kunnen worden ingeademd.

Op 15 april 2009 heeft zich een incident voorgedaan, waarbij een elftal werknemers, die een container bij de werkgever hadden gelost, gezondheidsklachten kreeg. Naar aanleiding daarvan zijn er onderzoeken gedaan onder andere door TNO, ECEM en een arbeidstoxicoloog, de heer W. ten Berge, de op verzoek van verweerder ter zitting gehoorde deskundige.

Na dit incident is klager, die (zonder overigens bij het incident betrokken te zijn geweest) lichamelijke klachten had, naar zijn huisarts gegaan met de vraag of zijn klachten arbeidsgerelateerd waren. De huisarts vond een verhoogd creatininegehalte en verwees hem naar verweerder, bedrijfsarts van de werkgever. Op 2 juli en op 27 augustus 2009 is klager bij verweerder geweest. Verweerder was van mening dat er geen relatie bestond tussen zijn werkzaamheden en de klachten (onder andere hoofdpijn, huiduitslag, concentratieproblemen) en verwees hem terug naar de huisarts. Hij schreef aan de huisarts op 28 augustus 2009 het volgende:

“Met toestemming van A wil ik u informatie geven. Hij komt sinds enige weken bij mij op het spreekuur ivm zorgen over zijn gezondheid. Hij denkt dat hij is blootgesteld aan giftige stoffen in het bedrijf en dat dit schade voor zijn gezondheid heeft opgeleverd. Hij is ook met allerlei klachten bij u geweest en u hebt een nierfunctiestoornis aangetoond volgens hem, maar verwijst hem naar mij. Ik kan u vertellen dat er voor zover nu bekend geen blootstellingen aan giftige stoffen zijn geweest op het bedrijf dat dit kan leiden tot blijvende schade van welk orgaan dan ook. Dit na onderzoek van oa het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (onderdeel van het AMC in Amsterdam). Door activiteiten van andere partijen met andere belangen zijn veel mensen erg bezorgd geworden. Helaas. Als bedrijfsarts kan ik u vertellen dat volgens het NCvB er geen relatie kan bestaan tussen mogelijke functiestoornissen en blootstelling. Dit is van belang voor u omdat het onderzoek en behandeling dan ook anders gericht zal moeten zijn, A heb ik geadviseerd om volgende week weer contact met u op te nemen over evt volgende stappen. Voor verdere informatie kunt u mij altijd bellen.”

3. Het standpunt van klager en de klacht

Verweerder heeft de huisarts in zijn brief van 28 augustus 2009 onjuist geïnformeerd. Door zich in zijn informatie aan de huisarts te beroepen op een autoriteit als het NCvB heeft verweerder ten onrechte de huisarts proberen gerust te stellen op het punt dat de oorzaak van de gezondheidsklachten van klager niet in het werk gevonden kon worden. De argumentatie dat er volgens NCvB geen relatie kon bestaan tussen mogelijke functiestoornissen en blootstelling geeft een verkeerd beeld.

Verweerder heeft voorts de klachten van klager niet serieus genomen.

4. Het standpunt van verweerder

Klager is fulltime warehouse-operator. Dat betekent dat hij in een magazijn werkt met een heftruck en een reachtruck en daarnaast administratief werk doet. Het werk bestaat uit het laden en lossen van containers en het vullen van het magazijn. De containers die bij de werkgever gelost worden, zijn geen gegaste maar veilige containers. Weliswaar kunnen de producten nog uitwasemen, maar de daardoor bereikte concentraties vormen geen levensgevaarlijke concentraties. In niet gegaste containers kunnen ook schadelijk stoffen voorkomen maar dat zijn incidenten. De MAC’s (Maximaal aanvaardbare Concentraties) zijn in deze casus nimmer overschreden.

Dat klager klachten heeft, is door verweerder ook vastgesteld en verweerder heeft dat in het medisch dossier vastgelegd. Er zijn echter veel verklaringen voor de klachten te bedenken maar zonder blootstelling kan er niet reëel een relatie worden gelegd met de werkzaamheden van klager. De door de huisarts gevonden verhoogde creatinine was niet te relateren aan een eventuele blootstelling, omdat er geen sprake was van blootstelling.

5. De overwegingen van het college

Zoals de gemachtigde van klager ter zitting mededeelde, ligt het zwaartepunt van de klacht bij de door verweerder in zijn brief van 28 augustus 2009 aan de huisarts van klager verstrekte informatie.

Het college is van oordeel dat deze informatie onvoldoende zorgvuldig is geweest. Voor dit oordeel gelden de navolgende overwegingen.

Verweerder stelt in zijn brief aan de huisarts dat na onderzoek van onder andere het NCvB voor zover bekend geen blootstellingen aan giftige stoffen zijn geweest op het bedrijf die kunnen leiden tot blijvende schade. Met betrekking tot het door verweerder zo genoemde onderzoek doelt verweerder, zoals ter zitting bleek,  op de “Gespreksnotitie en Commentaar op incident F” d.d. 29 juli 2009 van de hand van G van het NCvB. Uit deze notitie blijkt echter niet dat het NCvB een onderzoek heeft verricht. In zoverre is de mededeling dus onjuist. Bovendien is het onzorgvuldig dat verweerder zich “oa” op onderzoek van NCvB beroept, zonder melding te maken van het hem bekende ECEM-onderzoek, waarvan de conclusies verweerders opvattingen, zoals in zijn brief aan de huisarts verwoord, zeker niet konden ondersteunen.

In zijn brief stelt verweerder voorts dat volgens het NCvB geen relatie kan bestaan tussen mogelijke functiestoornissen en blootstelling. Dit kan echter niet als conclusie worden getrokken uit de onderzoeksbevinding van het NCvB, in de eerste plaats omdat er geen daarop betrekking hebbend onderzoek van het NCvB is geweest en verder omdat deze conclusie zelfs niet kan worden getrokken uit de gespreksnotitie van de heer G van het NCvB, waarop verweerder zich beroept. Dit laatste wordt nog eens bevestigd door de e-mail van de directeur van het NCvB van 17 augustus 2009, waarin hij schrijft:

“Uitdrukkelijk moet gesteld worden dat het NCvB (i.c G) geen uitspraken heeft gedaan en kan doen over een mogelijke oorzakelijke relatie van de blootstelling aan stoffen en de klachten van individuele medewerkers omdat de betrokken medewerkers niet zijn onderzocht door het NCvB.”

Dit onderdeel van de klacht is daarom gegrond.

Het college zal de bijkomende klacht dat verweerder de klachten van klager niet serieus heeft genomen, afwijzen. Niet is gebleken dat het terugverwijzen naar de huisarts in de gegeven omstandigheden, zoals ook door verweerder ter zitting nader toegelicht, onaanvaardbaar was; een verwijzing naar ECEM, zoals klager suggereert, was niet noodzakelijk, nu ECEM geen behandelaar is en er reeds relevant onderzoek van ECEM bekend was.

Nu de klacht deels gegrond is, zal het college een maatregel opleggen. Het college acht de maatregel van waarschuwing passend.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht deels gegrond als in de rechtsoverwegingen omschreven en

-         waarschuwt verweerder;

-         wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven, als voorzitter, prof. mr. F.C.B. van Wijmen, als lid-jurist, N.Ph. Zonneveld, A. de Jong en P.A.M. Beker, als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart, als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op

2 augustus 2010 in aanwezigheid van de secretaris.