ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0421 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 09163

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0421
Datum uitspraak: 07-07-2010
Datum publicatie: 07-07-2010
Zaaknummer(s): 09163
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten verweerder, huisarts, dat deze zich bij het stellen van de diagnose omtrent de gezondheidstoestand van klagers’ broer heeft laten (af)leiden door hetgeen hij in diens huis aantrof (een ‘teringzooi’) en zodoende niet heeft vastgesteld dat er sprake was van een ernstige situatie. Patiënt is een dag later overleden aan hartfalen. Het college kan zich, mede gelet op hetgeen in het waarneembericht is opgetekend, niet aan de indruk onttrekken, dat de vervuiling bij het komen tot een diagnose een rol heeft gespeeld. Nu verweerder kennelijk twijfels had over zijn diagnose, had hij daarop zijn beleid moeten afstemmen. Klacht gegrond: waarschuwing.    

Uitspraak: 7 juli 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 september 2009 binnengekomen klacht van:

A, wonende te B

C, wonende te D

E, wonende te B en

F, wonende te B

klagers

tegen:

G

huisarts

werkzaam te B

wonende te H

verweerder

gemachtigde mr. L. Fedder te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift en de aanvullingen daarop.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 26 mei 2010 behandeld. Partijen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, waren aanwezig. De standpunten zijn toegelicht. Tevens is op verzoek van klagers als getuige gehoord I. Diens verklaring is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

De klacht betreft de broer van klagers, hierna patiënt te noemen, geboren in 1947 en overleden op 13 april 2009.

Op de zaterdag voor Pasen, 11 april 2009, heeft patiënt met de huisartsenpost contact opgenomen in verband met diverse klachten. Patiënt heeft Salbutamol voorgeschreven gekregen. Op 12 april 2009 - verweerder was toen werkzaam op de huisartsenpost - heeft een vriend van patiënt rond 15.00 uur telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpost. Patiënt heeft toen telefonisch aangegeven wat hem mankeerde. Verweerder heeft vervolgens met een visiteassistent een visite bij patiënt afgelegd. Bij het aanbellen door verweerder deed patiënt zelf de deur open Voormelde vriend was ook aanwezig. Verweerder heeft patiënt vragen gesteld en lichamelijk onderzoek verricht, waarbij hij tweemaal de bloeddruk heeft gemeten en de longen heeft beluisterd. Verweerder constateerde dat overal in huis rommel lag en dat ontlasting en braaksel niet waren opgeruimd. Verweerder heeft, denkend aan een verwaarloosde onderste luchtweginfectie of een exacerbatie astma, een stootkuur Prednison en een kuur antibiotica voorgeschreven en geadviseerd bij verergering van de klachten direct de huisartsenpost te bellen. Op 13 april 2009 heeft genoemde vriend een van klagers benaderd omdat hij bij patiënt geen gehoor kreeg. Patiënt bleek te zijn overleden. Op verzoek van de familie heeft obductie plaatsgevonden.

3. Het standpunt van klagers en de klacht

Klagers verwijten verweerder:

1. een ernstige vorm van nalatigheid doordat verweerder zich bij het stellen van de diagnose heeft laten (af)leiden door hetgeen hij in het huis van patiënt aantrof en zodoende niet heeft vastgesteld dat er sprake was van een ernstige situatie;

2. dat verweerder zich op denigrerende wijze tegenover patiënt en diens vriend heeft uitgelaten over wat hij aantrof.

Klagers hebben daartoe - kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd als volgt.

Een voorlopige uitslag van de autopsie wees uit dat patiënt waarschijnlijk op 10 april 2009 een forse hartinfarct heeft gehad, gevolgd door een tweede op 12 of 13 april 2009. Op de huisartsenpost is men op 11 april 2009 tot de conclusie gekomen dat er sprake was van moeilijkheden met de ademhaling, waarop ook de medicatie is gebaseerd. Verweerder heeft op 12 april 2009 zijn diagnose laten bepalen door ademhalingsmoeilijkheden. Bovendien heeft verweerder gezegd dat het in huis een ‘teringzooi’ was. Verweerder had patiënt vanwege hartklachten in het ziekenhuis moeten laten opnemen om daar behandeld te worden c.q. verzorging te krijgen. Klagers zijn van mening dat de subjectieve waarneming verweerder heeft weerhouden om tot een juiste diagnose te komen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft - zakelijk weergegeven – het navolgende verweer gevoerd.

Verweerder is van mening dat hij op basis van de hem gepresenteerde klachten adequaat informatie heeft verzameld en daaraan op dat moment gerechtvaardigde conclusies heeft verbonden. Van onzorgvuldig handelen kan naar zijn mening dan ook niet worden gesproken. Verweerder heeft op 12 april 2009 uitgebreid de anamnese afgenomen en tot twee keer toe lichamelijk onderzoek verricht. Herhaaldelijk gaf patiënt desgevraagd aan geen pijn op de borst te hebben ervaren. Verweerder heeft geen grauw gelaat en zweten gezien, wel moeheid, kortademigheid en benauwdheid.

Patiënt vroeg tussendoor steeds om slaapmedicatie. In de optiek van verweerder kon het gevoel van ziek zijn passen bij een infectie, al dan niet in combinatie met wiet/alcohol abuses.

Verweerder betwist dat hij zich bij het onderzoeken van patiënt heeft laten afleiden door de situatie in de woning. De inspectie van de woning vond pas na het onderzoek plaats. Het leek wel of er in jaren niet meer was gepoetst. Verweerder wist niet of patiënt zo ziek was dat hij niet kon opruimen of dat het verwaarlozing was. De vervuilde leefomgeving heeft verweerder eerlijkheidshalve in het waarneembericht omschreven als ‘teringzooi’. Het was niet de bedoeling van verweerder patiënt of diens familie te beledigen.

Dat achteraf is gebleken dat sprake was van een cardiale oorzaak is ook in de ogen van verweerder bijzonder wrang, omdat verweerder juist iemand is die, bijna zonder uitzondering, om een ambulance vraagt wanneer een patiënt klaagt over pijn in de borst. Verweerder vond tijdens de visite echter geen alarmsignalen, die directe verwijzing noodzakelijk maakten.

5. De overwegingen van het college

Tijdens de zitting is komen vast te staan dat verweerder op 12 april 2009, toen hij patiënt bezocht, wist dat op 11 april door een collega Salbutamol was voorgeschreven en ook kennis had genomen van de inhoud van het waarneembericht met betrekking tot het op 12 april  gevoerde telefoongesprek op de huisartsenpost, naar aanleiding waarvan verweerder patiënt thuis heeft bezocht.

Verweerder heeft met stelligheid beweerd patiënt naar pijn in de borst te hebben gevraagd en daarop steeds een ontkennend antwoord te hebben gekregen. Bovengenoemde getuige verklaarde dat patiënt bij herhaling heeft aangegeven pijn op de borst te ervaren. Verweerder heeft wel erkend niet te hebben doorgevraagd op de vermeldingen in het waarneembericht ‘een krampend gevoel in het bovenlijf… misselijk…zweten’. Naar het oordeel van het college is er geen sprake geweest van een duidelijke c.q. eenduidige diagnose. Verweerder heeft immers ook zelf in het waarneembericht een aantal mogelijkheden met een of twee vraagtekens vermeld. Opvallend is dat verweerder zeer getroffen was door de vervuiling in de woning. Niet is gebleken dat verweerder naar de oorzaken daarvan heeft gevraagd en evenmin of die vervuiling al dan niet van langere duur was. Het college kan zich, mede gelet op hetgeen in het waarneembericht is opgetekend, niet aan de indruk onttrekken, dat de vervuiling bij het komen tot een diagnose een rol heeft gespeeld. Nu verweerder kennelijk twijfels had over zijn diagnose, had hij daarop zijn beleid moeten afstemmen en kon hij niet volstaan met de mededeling dat patiënt bij verslechtering van de toestand de huisartsenpost moest bellen, zeker niet nu door of namens patiënt tweemaal in het pinksterweekend de huisartsenpost is gebeld. Verweerder had in deze onzekere situatie meer professionele hulp moeten verlenen. In dat opzicht wordt de sub 1 geformuleerde klacht gegrond bevonden.

Voorts is het college van oordeel dat het gebruik van de term ‘teringzooi’, ook al bedoelde verweerder de vervuiling eerlijkheidshalve te beschrijven, niet passend is. Dat verweerder de bedoeling had patiënt en zijn familie te beledigen kan evenwel nergens uit worden afgeleid.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het college van oordeel dat het opleggen van de maatregel van waarschuwing passend is.

6. De beslissing

Het college:

-         legt de maatregel van waarschuwing op.

Aldus beslist door mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, dr. G.H.M.I. Beusmans, dr. E.C.M. Bollen en L. Relik-van Wely als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. dr. J.C. Out als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2010 in aanwezigheid van de secretaris.