ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0351 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 09136b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0351
Datum uitspraak: 09-06-2010
Datum publicatie: 09-06-2010
Zaaknummer(s): 09136b
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder, psycholoog, heeft samen met een psychiater, verweerder in zaak 09136a, een gemeenschappelijk onderzoeksverslag geschreven over klaagster en haar ex-echtgenoot. Dit gebeurde op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. Klaagster klaagt er onder meer over dat de psycholoog niet onafhankelijk was omdat hij kennis had van eerdere rapportages over klaagster. Daarnaast had de rapportage volgens klaagster niet aan de Raad verstrekt mogen worden nu klaagster daarvoor uitdrukkelijk geen toestemming had verleend. Ook zijn sommige uitspraken in de rapportage onbehoorlijk en kwetsend. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college heeft geen feiten en/of omstandigheden kunnen ontwaren die zouden kunnen doen twijfelen aan de onafhankelijkheid van verweerder. Het college is daarnaast van oordeel dat aan klaagster geen blokkeringsrecht toekwam. Van een krenkende of verwijtende toon is geen sprake. Wel had verweerder op een aantal punten genuanceerder te werk moeten gaan en zijn conclusies uitgebreider moeten motiveren c.q. onderbouwen. Dit is echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht is op alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak: 9 juni 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 29 juli 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam

tegen:

C

Gz-psycholoog

werkzaam te D

wonende te E

verweerder

gemachtigde mr. E.J.C. de Jong te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         een brief van de gemachtigde van klaagster d.d. 9 maart 2010

-         een brief van de gemachtigde van verweerder d.d. 15 april 2010.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 28 april 2010 behandeld. Partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, waren aanwezig. Door klaagster is tevens meegebracht ter zitting als getuige-deskundige dr. F. Partijen hebben hun standpunt toegelicht, waarbij de gemachtigde van klaagster gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen, welke zijn overgelegd. Vervolgens is klaagster in de gelegenheid gesteld dr. F te bevragen, waarna verweerder dat op zijn beurt heeft kunnen doen.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster is gehuwd geweest, uit welk huwelijk twee kinderen, thans 11 en 6 jaar oud, zijn geboren. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft op 3 juni 2008 een rapport uitgebracht naar aanleiding van een beschikking van de Rechtbank te D d.d. 15 mei 2007. Bij beschikking van 19 augustus 2008 heeft de Rechtbank naast de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen aan de RvdK verzocht een nader onderzoek in te stellen en in dat kader een extern psychologisch onderzoek te doen plaatsvinden bij de ex-echtgenoten. Een door een psychologe verricht onderzoek bracht de noodzaak van een psychiatrisch onderzoek aan het licht. Een psychiater, die was verzocht dit onderzoek te doen, heeft op zijn beurt verzocht het psychiatrisch onderzoek te mogen uitbreiden met een aanvullend psychologisch onderzoek. Tevens is er een milieuonderzoek naar beide ex-echtgenoten verricht. Klaagster is vijf keer door de psychiater gezien en viermaal onderzocht door verweerder. Er is een gemeenschappelijk onderzoeksverslag opgesteld. Het rapport is klaagster ter inzage voorgelegd; de opmerkingen van klaagster zijn door de psychiater en verweerder in het rapport verwerkt. Vervolgens gaf klaagster te kennen dat zij geen toestemming verleende om het psychiatrisch/psychologisch rapport aan de RvdK te verstrekken. Klaagster verleende met betrekking tot de milieurapportage wel toestemming. Uiteindelijk is het rapport toch aan de RvdK verstrekt.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder - kort en zakelijk weergegeven - het navolgende:

1. verweerder heeft nagelaten klaagster te wijzen op de gevolgen en implicaties van het door hem te verrichten onderzoek;

2. verweerder heeft nagelaten klaagster in het tussen hem en de psychiater gevoerde overleg te betrekken, terwijl verweerder daartoe op grond van artikel 2.1. van de Richtlijn Psychiatrische Rapportage en de Wgbo wel gehouden was;

3. doordat verweerder beschikte over de rapportages van de RvdK en van de psychologe kon hij niet meer als onafhankelijk deskundige worden aangemerkt. Verweerder had van voormelde rapportages geen kennis mogen nemen of had zijn opdracht tot het verrichten van het onderzoek moeten teruggeven;

4. de uitspraken in de rapportage van verweerder zijn naar de mening van klaagster onbehoorlijk en kwetsend;

5. bij het onderzoek is geen rekening gehouden met het feit dat klaagster ten tijde van het onderzoek een EMDR-behandeling onderging;

6. het rapport had niet aan de RvdK verstrekt mogen worden, nu klaagster daarvoor uitdrukkelijk geen toestemming had verleend.

Klaagster heeft de klachten nog met name als volgt toegelicht.

Het verzoek van de Rechtbank had slechts betrekking op een extern te verrichten psychologisch onderzoek. Uit het rapport volgt dat slechts sprake is geweest van intern overleg tussen de psychiater en verweerder zonder klaagster daarbij te betrekken. Klaagster was er niet mee bekend dat verweerder beschikte over de rapportages van de RvdK en van de psychologe. Volgens klaagster kon verweerder daardoor niet meer onafhankelijk onderzoek verrichten.

Onder aanhaling van een aantal uitspraken/stellingen in het rapport heeft klaagster opgemerkt: - dat verweerder de door een internist en immunoloog gestelde diagnoses in twijfel heeft getrokken en heeft gesuggereerd dat de klachten van klaagster zouden voortkomen uit de door de psychiater en hem geconstateerde ernstige somatisatiestoornis;

- dat de wijze van presenteren van een en ander met betrekking tot de vraag of klaagster vindt dat zij psychische problemen heeft, duidt op een vooringenomenheid van verweerder ten opzichte van klaagster;

- dat uit de stellingen van verweerder en de door hem gebruikte bewoordingen blijkt dat klaagster impliciet in ernstige mate wordt verweten dat zij jegens haar ex-echtgenoot

aangifte heeft gedaan van kindermishandeling en huiselijk geweld en in dat kader een artikel 13 Sv procedure is gestart; met het gebruik van de term ‘Battered Woman Syndrom’ wekken verweerder en de psychiater de indruk de juistheid van hetgeen klaagster in het verleden stelt te hebben doorgemaakt in twijfel te trekken; naar de mening van klaagster treden zij daarmee buiten de grenzen van hun opdracht.

De EMDR-behandeling kan een dempende werking hebben op zowel de onderzoeksresultaten als op de IQ testen; hiermee zou volgens klaagster kunnen worden verklaard waarom verweerder de diagnose PTSS niet kon operationaliseren, terwijl door een psychologe wel PTSS met een verlaat begin was vastgesteld. Zo verweerder de EMDR-behandeling wel bij het onderzoek heeft betrokken, had hij daarvan op deugdelijke wijze moeten doen blijken.

Verweerder was gehouden aan zijn geheimhoudingsplicht, die hij op grond van de Wgbo in acht diende te nemen. Nu de goedkeuring van klaagster ontbrak en klaagster had aangegeven van haar recht op een second-opinion gebruik te willen maken, had verweerder zich moeten onthouden van toezending van het rapport aan de RvdK. Klaagster heeft zich op haar blokkeringsrecht beroepen.

Als klaagster had geweten hoe de rapportage in elkaar had gezeten en wat de conclusies zouden zijn, had zij niet meegewerkt.

De uitslag van het rapport heeft vérstrekkende gevolgen gehad voor de kinderen. De RvdK heeft haar advies aan de Rechtbank op het rapport gebaseerd. Door de bodemrechter is er een nieuw onderzoek gelast vanwege discrepanties tussen de expertise van verweerder en contra-expertises.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft met betrekking tot voormelde verwijten - zakelijk weergegeven - het navolgende aangevoerd.

Zowel door de psychologe als door de psychiater en verweerder is met klaagster besproken dat het onderhavige gecombineerde onderzoek een aanvullend onderzoek betrof naar aanleiding van de bevindingen van de psychologe. Verweerder heeft het kader van het onderzoek aangegeven; voorts wie de opdrachtgever was, dat klaagster het recht van correctie had en dat ook onderzoek van de ex-echtgenoot plaatsvond. Verweerder heeft het dossier met klaagster doorgenomen. De gevolgen en implicaties van het aanvullende onderzoek konden niet door verweerder worden duidelijk gemaakt omdat die op dat moment nog niet bekend waren. Klaagster heeft aan het onderzoek steeds haar volledige medewerking verleend. Klaagster heeft verweerder nog een rapport over het niveau van haar functioneren gegeven.

Klaagster is meer dan voldoende bij het onderzoek betrokken.

Onjuist is de stelling van klaagster dat zij er niet mee bekend was dat verweerder beschikte over de rapportages van de RvdK en van de psychologe. De psychiater heeft klaagster duidelijk gemaakt dat hij over die rapportages beschikte en naar aanleiding van de inhoud daarvan van mening was dat ook een aanvullend psychologisch onderzoek moest worden verricht. Verweerder heeft de inhoud van het rapport met klaagster besproken en haar uitgelegd dat die bespreking plaatsvond om kennis te nemen van haar reacties. Dat verweerder niet meer als onafhankelijk deskundige kon optreden, bestrijdt verweerder. Niet valt in te zien waarom verweerder niet van die rapportages had mogen kennisnemen. Bovendien hebben de psychiater en verweerder elke vorm van partijdigheid willen uitsluiten door een onafhankelijk milieuonderzoek.

Met betrekking tot het gestelde onbehoorlijke en kwetsende karakter van een aantal uitlatingen merkt verweerder op dat die uitlatingen uit hun context zijn gehaald en dat niet valt in te zien waarom de geciteerde zinsneden tuchtrechtelijk verwijtbaar zouden zijn. Verweerder en de psychiater hebben diverse malen inconsistenties geconstateerd in de presentatie van klaagster. Verweerder heeft geenszins willen suggereren dat de somatische aandoeningen waaraan klaagster kennelijk lijdt niet zouden bestaan. De psychiater en verweerder hebben in hun uitgebreide onderzoeken geen enkele aanwijzing gevonden voor het bestaan van een PTSS. Aan klaagster is gevraagd of zij vond dat zij psychische problemen had; daarop heeft klaagster ontkennend geantwoord. Niet valt in te zien waarom die constatering tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zou opleveren. Van enige vooringenomenheid van verweerder is geen sprake geweest. Evenmin is van enig verwijt jegens klaagster met betrekking tot de aangifte sprake geweest. De psychiater en verweerder  hebben slechts geconstateerd dat de zeer ernstige beschuldigingen die klaagster uitte jegens haar ex-echtgenoot, niet onderbouwd konden worden door het milieuonderzoek.

Niet de EMDR-behandeling stond de diagnose PTSS in de weg, maar het feit dat bij klaagster geen trauma is geobjectiveerd en dat zij ook geen verschijnselen vertoonde die passen bij een PTSS. Verweerder betwist dat een EMDR-behandeling een dempende werking kan hebben op de uitkomst van bepaalde onderzoeken.

De Wgbo was in casu niet rechtstreeks van toepassing omdat er geen behandelingsovereenkomst bestond. De aard van de rechtsbetrekking verzette zich tegen het honoreren van de wens van klaagster om het rapport achter te houden. De RvdK had immers van de Rechtbank opdracht gekregen om een psychologisch rapport op te maken ten behoeve van een zorgvuldige juridische besluitvorming. Met medeweten van klaagster was dit onderzoek uitgebreid tot een psychiatrisch onderzoek, een aanvullend psychologisch onderzoek en een milieuonderzoek, waarvoor klaagster ook de overgelegde verklaring heeft ondertekend. Klaagster had kunnen weigeren om mee te werken aan de totstandkoming van de rapporten, maar dat heeft zij juist niet gedaan. In casu is ook het blokkeringsrecht niet van toepassing. Verweerder wijst bovendien nog op het bepaalde in artikel 1:240 BW.

5. De overwegingen van het college

Het college is op grond van het dossier en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen van oordeel dat klaagster wist waartoe het psychiatrisch -, het aanvullend psychologisch - en tenslotte het milieuonderzoek dienden. Zij heeft hieraan ook haar volledige medewerking gegeven. Niet is gebleken dat klaagster gedurende het onderzoek ook maar enige twijfel had over het doel van de onderzoeken en de rapportage. Eerst nadat klaagster inzage had gekregen in de rapportage en de verwerking van het rapport in een advies van de RvdK vreesde, is zij zich tegen het verstrekken van het rapport aan de RvdK gaan verzetten.

Mogelijk is zij op het verkeerde been gezet door een, overigens niet van verweerder afkomstige, mededeling dat zij een blokkeringsrecht zou hebben. Het college is evenwel met verweerder van oordeel dat te dezen geen sprake van een blokkeringsrecht van klaagster kan zijn.

De klacht dat er alleen sprake was van intern overleg tussen de psychiater en verweerder kan het college, mede gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen en hetgeen verweerder in dat kader onweersproken heeft gesteld, niet plaatsen.

Onjuist is naar het oordeel van het college de opvatting dat de rapportages van de RvdK en van de psychologe niet aan verweerder verstrekt hadden mogen worden c.q. dat verweerder die rapportages had moeten retourneren dan wel de opdracht had moeten teruggeven.

Het kan zelfs wenselijk zijn dat die rapportages ter kennis worden gebracht van degene die nader onderzoek dient te verrichten. Dit brengt niet zonder meer mede dat de onderzoeker geen onafhankelijk onderzoek meer kan doen. Het college heeft geen feiten en/of omstandigheden kunnen ontwaren die zouden kunnen doen twijfelen aan de onafhankelijkheid van verweerder.

Verweerder heeft aangegeven dat niet objectiveerbaar vastgesteld kon worden dat er bij klaagster sprake was van PTSS. Daar valt volgens het college niets op af te dingen. Het college merkt daarbij op dat de gestelde dempende werking van de EMDR-behandeling het college niet bekend is.

Aangaande de door klaagster aangehaalde uitlatingen in het rapport is het college van oordeel dat er geen sprake is van een krenkende of verwijtende toon. Verweerder heeft getracht de lijn in de uitingen van klaagster weer te geven en heeft bezien en weergegeven of er voor bepaalde uitingen enige grond te vinden was. Dit is tuchtrechtelijk niet verwijtbaar.

Duidelijk is dat klaagster een scala aan lichamelijke klachten had, waaronder de verschijnselen van de ziekte van Crohn. Naar het oordeel van het college had verweerder duidelijker en beter gemotiveerd kunnen beschrijven dat de door hem vastgestelde somatisatiestoornis kan bestaan naast bijvoorbeeld de verschijnselen van de ziekte van Crohn. Bovendien is het college van oordeel dat verweerder, bijvoorbeeld voor wat betreft de niveaubepaling die uit de verschillende testen naar voren kwam, genuanceerder had moeten werken en zijn conclusies uitgebreider had moeten motiveren c.q. onderbouwen. Ook het optreden van verweerder ter zitting ontbeerde op onderdelen een adequate mate van genuanceerdheid. Het college acht een en ander evenwel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mede dat de klacht op alle onderdelen ongegrond wordt bevonden.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman als voorzitter, X.M.H. Moonen en

L. de Nobel als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2010 in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris                                                                                                                           voorzitter