ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0328 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 09129

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0328
Datum uitspraak: 31-05-2010
Datum publicatie: 31-05-2010
Zaaknummer(s): 09129
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten verweerster, huisarts, onder meer dat zij niet de waarheid heeft verteld, dat zij zonder overleg of uitleg klagers naar een andere praktijk heeft laten overschrijven en dat zij een gesprek met klagers heeft geweigerd. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college is van oordeel dat verweerster na de uithuisplaatsing van de kinderen openheid had moeten geven over haar rol daarin. Zij had met het AMK geen afspraak mogen maken dat de door haar verstrekte informatie geheim zou blijven. De behandelovereenkomst is beëindigd op een wijze zoals het niet behoort. Klagers hadden recht op een gesprek. De klacht is in deze onderdelen gegrond. Volgt: berisping.  

Uitspraak: 31 mei 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 22 juli 2009 binnengekomen klacht van:

A en B

wonende te C

klagers

tegen:

D

huisarts

werkzaam te C

wonende te E

verweerster

gemachtigde mr. E.J.C. de Jong te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek en de aanvullingen daarop (met geluidsopname)

-         de dupliek

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 19 april 2010 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 27 maart 2007 meldde het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) aan de Raad voor de Kinderbescherming, hierna: de raad, dat er ernstige risicofactoren waren in de ontwikkeling van de kinderen van klagers.

De raad achtte het van essentieel belang dat klagers van hun kinderen (op dat moment vier respectievelijk 6 jaar oud) gescheiden werden.

Op verzoek van de raad heeft een medewerkster van AMK op 27 maart 2007 telefonisch contact opgenomen met verweerster, huisarts van het gezin, met de vraag in welke mate van de ouders een dreiging naar de kinderen zou uitgaan als de raad hen zou confronteren met de noodzaak de kinderen ter observatie uit huis te plaatsen. In de onderbouwing van het verzoek van de raad aan de kinderrechter is over het antwoord van verweerster het volgende vermeld:

“ Als moeder hoort van de voornemens de kinderen te plaatsen, dan zal moeder een onverschillige houding aannemen: ‘Het kan me allemaal niks meer schelen.’ Het is bekend dat moeder daarnaast  impulsief handelt. Het valt niet uit te sluiten dat zij de kinderen en zichzelf iets aandoet. Dit impulsief en zonder overleg handelen blijkt bijvoorbeeld uit het feit, dat moeder de laatste 2 dagen Tijn alleen ors(water en zout)/geen verdere voeding) gegeven heeft, zonder overleg met de huisarts, terwijl zij wel wekelijks op gesprek komt bij de huisarts. De huisarts probeert moeder op deze manier nog in goede banen te leiden.”

Uit de mededelingen van verweerster concludeerde de raad in de onderbouwing van het verzoek dat gegronde vrees bestond dat indien de raad en AMK bij het geplande gesprek met de ouders zonder medeneming van de kinderen uit het gezin zouden vertrekken, voor de kinderen extra ziekmakende activiteiten ondernomen zouden kunnen worden, die de dood tot gevolg zouden kunnen hebben en dat, gelet op wat verweerster aangaf, viel te voorzien dat in het gesprek van de raad en AMK met de ouders de situatie kon escaleren, zodat de kinderen veilig gesteld dienden te worden.

Op 29 maart 2007 werden de beide kinderen van klagers bij beslissing van de kinderrechter voorlopig onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Die dag is de uithuisplaatsing geëffectueerd. Tijdens het bezoek van de raad en AMK hebben klagers verweerster gebeld, die daarop is gekomen en klagers bijstand heeft verleend.

Op 31 maart 2007 ontvingen klagers de stukken van de rechtbank, waarin zij het hiervoor geciteerde verslag van het telefoongesprek tussen verweerster en de vertegenwoordiger van AMK lazen.

Naar aanleiding van dit verslag namen klagers op 1 april 2007 telefonisch contact op met verweerster en confronteerden haar met haar uitlatingen. In dat gesprek ontkende verweerster, die in het telefoongesprek met de medewerkster van het AMK had afgesproken dat haar antwoorden niet zouden worden gebruikt,  de gewraakte uitlatingen. Afgesproken werd dat klagers de gerechtelijke stukken bij verweerster zouden afgeven. Verweerster beloofde het te zullen uitzoeken en terug te bellen als zij meer wist. Ongeveer een uur later vond weer telefonisch contact plaats waarin verweerster te kennen gaf dat zij even met rust gelaten wilde worden en bezorging van de stukken niet nodig was. De beide telefoongesprekken zijn, buiten medeweten van verweerster, door klagers opgenomen.

Verweerster heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met de medewerkster van AMK en haar herinnerd aan de afspraak dat haar antwoorden niet gebruikt zouden worden, maar de reactie was dat het belang van de kinderen zwaarder woog.

Op 10 mei 2007 heeft een gesprek tussen klagers en verweerster plaatsgevonden. Verweerster heeft daarbij - wederom - ontkend dat zij de gewraakte uitlatingen had gedaan. Klagers hebben verweerster een schriftelijke bevestiging van dit gesprek gezonden, met verzoek de bevestiging voor akkoord te tekenen. Op dit verzoek heeft verweerster gereageerd met een verzoek om te bellen voor een gesprek in verband met haar “twijfels over onze behandelingsovereenkomst voor mij als huisarts”. In een brief van 28 mei herhaalden klagers hun verzoek en deelden mee dat hun vertrouwen in verweerster als huisarts ongeschonden was. Bij brief van 6 juni 2007 herhaalde verweerster haar verzoek aan klagers om te bellen voor een afspraak. Bij brief van 27 juli 2007 meldden klagers aan verweerster dat inmiddels ook aan verweerster het in opdracht van de raad opgestelde psychiatrisch rapport over klagers als ouders bekend was en dat het misschien goed was naar aanleiding daarvan nog eens over de gang van zaken te praten ofwel schriftelijk te communiceren, waarbij klagers nogmaals aangaven dat de vertrouwensband wat klagers betreft nog ongeschonden was. Verweerster heeft daarop niet meer gereageerd. Tot dat gesprek is het nooit gekomen.

Op zeker moment hebben klagers via hun telefoonbeantwoorder een bericht van Bureau Jeugdzorg ontvangen dat vanaf dat moment een ander hun huisarts was.

Na ongeveer zes maanden zijn de kinderen van klagers weer thuis gekomen. De vermoedens jegens klagers waren ongegrond gebleken.

3. Het standpunt van klagers en de klacht

De klacht houdt de navolgende onderdelen in:

a) verweerster heeft niet de waarheid verteld over haar rol bij de uithuisplaatsing

b) als verweerster, zoals zij stelt, misbruikt is door de raad/AMK had zij in het belang van de kinderen adequate maatregelen moeten treffen om het misbruik recht te zetten

c) Zonder overleg of uitleg heeft verweerster klagers laten overschrijven naar een andere  praktijk

d) door alle onduidelijkheden die verweerster heeft gecreëerd, heeft de uithuisplaatsing veel langer moeten duren

e) Ook nadat de kinderen weer thuis waren geplaatst, hebben klagers meermalen om een gesprek met verweerster gevraagd, maar dat is steeds afgewezen.

4. Het standpunt van verweerster

Op 27 maart 2007 werd verweerster gebeld door een medewerkster van AMK. Zij kondigde aan dat de kinderen van klaagster op korte termijn uit huis zouden worden geplaatst. Aan verweerster werd gevraagd wat haar mening daarover was en hoe naar haar verwachting klagers daarop zouden reageren. Verweerster had bemerkt dat klaagster een groot vertrouwen in haar had en ook veelvuldig een beroep op haar deed. Ondanks dat er zeer vermoedelijk redenen waren om aan te nemen dat er sprake was van een bedreigende situatie voor de kinderen leek het verweerster van groot belang dat zij een relatie zou behouden met klagers en de kinderen. Dit heeft zij ook jegens de medewerkster van AMK naar voren gebracht, die de visie van verweerster onderschreef. Afgesproken werd dat hetgeen verweerster met haar besprak niet genoteerd noch anderszins gebruikt zou worden. Vanaf dat moment belandde verweerster in een spagaat. Hetgeen over het besprokene tussen verweerster en AMK is vermeld in de onderbouwing van het verzoek van de raad is juist, maar niet woordelijk en ook niet volledig weergegeven. Er is ook gesproken over de vraag of bij klaagster mogelijk sprake zou kunnen zijn van het Münchhausen by Proxy syndroom. Verweerster heeft gezegd dat klaagster naar haar idee veel kenmerken vertoonde die bij dit syndroom kunnen passen, hetgeen door de medewerkster van AMK werd bevestigd.

Op 29 maart 2007 kreeg verweerster bericht dat de uithuisplaatsing die dag zou plaatsvinden; zij heeft dit niet aan klagers laten weten. Die middag werd zij gebeld door klaagster. Klaagster was in paniek en vertelde dat de kinderen zouden worden meegenomen; zij vroeg of verweerster wilde komen. Aangekomen trof verweerster een dramatische situatie aan. Vertegenwoordigers van de raad en AMK gaven te kennen dat geen discussie mogelijk was en dat de kinderen op dat moment uit huis zouden worden geplaatst. Verweerster heeft getracht klaagster te kalmeren en heeft geholpen met het inpakken van kleding en spullen voor de kinderen. Na het vertrek van de kinderen is verweerster nog geruime  tijd gebleven.

Op zondag 1 april 2007 werd verweerster door klaagster gebeld. Het bleek dat verweerster in de stukken van de rechtbank werd genoemd. Verweerster heeft klaagster laten weten dat er naar haar idee sprake moest zijn van een vergissing; zij kon, gelet op haar afspraak met AMK, naar haar mening geen mededeling doen over haar gesprek met de medewerkster van AMK. Verweerster zegde toe de volgende dag een en ander uit te zoeken. Een uur later belde klaagster opnieuw en is ongeveer hetzelfde besproken.

Op 2 april 2007 kreeg verweerster de bevestiging dat haar gesprek van 27 maart met de medewerkster van AMK toch was genoteerd en aan de rechter bekend was gemaakt, maar zijdens AMK werd gezegd dat het belang van de kinderen had genoopt tot het gebruiken van de informatie van verweerster. Daarnaast werd verweerster uitdrukkelijk geadviseerd om jegens klagers te ontkennen dat er contact was geweest, dit alles om de vertrouwensrelatie met klagers te behouden. Verweerster heeft dit advies opgevolgd. De spagaat werd zo steeds groter. Verweerster kon geen open en eerlijke houding meer aannemen en kon daarom het door klagers opgemaakte gespreksverslag niet accorderen.

Dit alles leidde ertoe dat er geen vertrouwensrelatie meer tussen klagers en verweerster bestond. Verweerster kon het niet meer opbrengen om als huisarts van klagers te functioneren. Achteraf realiseert verweerster zich dat zij openheid had moeten betrachten, maar op dat moment zag zij geen andere oplossing. Dat heeft ook geleid tot het, in overleg met de rechtsbijstandverzekeraar, beëindigen van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Verweerster heeft een andere huisarts voor klagers gevonden.

Verweerster heeft het niet meer kunnen opbrengen om op de brief van klagers van 27 juli 2007 te reageren.

5. De overwegingen van het college

Ad klachtonderdeel a  

Verweerster had de door haar gestelde afspraak met de medewerkster van AMK, die erop neerkwam dat haar informatie voor haar patiënten verborgen zou blijven, niet moeten maken en zij had niet volgens deze afspraak mogen handelen. Haar kan niet kwalijk worden genomen dat zij, gelet op de belangen van de kinderen, klagers niet onmiddellijk heeft ingelicht over haar rol bij de uit huis plaatsing, maar dat werd anders toen de uithuisplaatsing had plaatsgevonden. De gevreesde dreiging voor de kinderen bestond toen immers niet meer en verweerster had vanaf dat moment geen enkele valide reden meer om haar rol jegens klagers te verzwijgen en, sterker nog, in strijd met de waarheid te ontkennen. Dit levert vanaf dat moment niet alleen een schending op van de bij een geneeskundige behandelingsovereenkomst behorende informatieverplichting maar vooral een wezenlijke schending van het vertrouwen dat een patiënt in zijn hulpverlener behoort te kunnen stellen.

De handelwijze van verweerster  is ook in strijd met de (geest van) de meldcode van de KNMG, die uitgaat van het informeren van de ouders, zodra dat op verantwoorde wijze mogelijk is. Juist het door verweerster voorgestane belang van het behoud van de relatie met klagers had haar moeten doen besluiten om, toen dat zonder de gevreesde schade voor de kinderen mogelijk was, deze openheid te geven. Haar feitelijk handelen heeft een averechts effect gehad.

Het college merkt nog op dat verweerster over de gang van zaken op en omstreeks de uithuisplaatsing geen aantekeningen heeft gemaakt in het medisch dossier hetgeen zij, ook op grond van de meldcode, wel had behoren te doen. Het louter maken van niet tot het dossier behorende ‘persoonlijke aantekeningen’, zoals verweerster het ter zitting noemde, is onvoldoende en onjuist.

Ad b

Dat verweerster misbruikt is door de raad/AMK in de door klagers bedoelde zin, te weten dat de raad/AMK de door verweerster verstrekte informatie op onjuiste wijze  heeft weergegeven, is feitelijk onjuist gebleken, zodat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

Ad c

Ingevolge artikel 7: 460 BW kan de hulpverlener, behoudens gewichtige redenen, de behandelingsovereenkomst niet opzeggen.

Verweerster kan zich niet beroepen op de door haar aangevoerde gewichtige redenen voor de opzegging, nu deze redenen in feite bestaan uit een zeer lang (tot aan het verweerschrift) volgehouden leugenachtig optreden van verweerster jegens klagers.

Daarnaast moet het college vaststellen dat een deugdelijke opzegging niet heeft plaatsgevonden; in plaats van met klagers een gesprek aan te gaan, zoals klagers dat bij brief van 27 juli 2007 hadden verzocht, heeft verweerster ervoor gekozen in het geheel niet op deze brief, waarin nog eens het vertrouwen in verweerster werd uitgesproken, te reageren en zonder enig overleg met klagers de beëindiging van de relatie te bewerkstelligen, van welke beëindiging klagers niet via verweerster, maar via een op hun telefoonbeantwoorder ingesproken boodschap van Bureau jeugdzorg moesten kennis nemen. Het behoeft geen betoog dat een hulpverlener dit zo niet behoort te doen. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

Ad d

Of het optreden van verweerster heeft geleid tot het langer duren van de uithuisplaatsing kan het college niet beoordelen. Het oordeel van het college dient zich overigens ook te beperken tot de vraag of het handelen van verweerster in strijd was met haar zorgplicht. Ook dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

Ad e

Als niet door verweerster betwist staat vast dat zij, ook nadat de kinderen weer thuis waren geplaatst, ondanks herhaald verzoek niet is ingegaan op het verzoek met klagers te praten. Het college is van oordeel dat klagers, eens te meer nadat duidelijk was geworden dat de tegen hen gerezen vermoedens onjuist waren, recht hadden op een dergelijk gesprek en dat verweerster hen dit ten onrechte, tot op de dag van vandaag, heeft onthouden. Dat klagers zonder medeweten van verweerster twee telefoongesprekken met verweerster hebben opgenomen, maakt dit oordeel niet anders. Ook dit onderdeel van de klacht is gegrond.

De maatregel

Gelet op de ernst, de duur en de meervoudigheid van de gegrond verklaarde verwijten zal het college een berisping opleggen.

Om redenen aan het openbaar belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie worden aangeboden aan Medisch Contact.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klachten gegrond als in de rechtsoverwegingen omschreven;

-         berispt verweerster;

-         wijst de klacht voor het overige af;

-         bepaalt dat deze beslissing, zodra zij onherroepelijk zal zijn, zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven, als voorzitter, mr. P.J.M. van Wersch,

als lid-jurist, A.F.A. van de Reepe, C.M.F. van Roessel, M.Ch. Doorakkers, als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2010 in aanwezigheid van de secretaris.