ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0322 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 09178

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0322
Datum uitspraak: 26-05-2010
Datum publicatie: 26-05-2010
Zaaknummer(s): 09178
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt verweerder, huisarts, dat hij zich onder valse voorwendselen heeft voorgedaan als haar huisarts en zonder haar toestemming haar medisch dossier heeft opgevraagd en dit verder onder derden verspreid. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Verweerder maakte als huisarts deel uit van een Commissie voor Bemiddeling en Advies en had opdracht gegeven om in het kader van bemiddeling medische informatie op te vragen. Hoewel bericht van klaagster duidelijker verwoord had kunnen worden, mocht verweerder er op vertrouwen dat klaagster met haar e-mail een machtiging had verleend. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak: 26 mei 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 2 oktober 2010 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

huisarts

werkzaam te D en E

wonende te D

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 3 maart 2010.

Ondanks herhaald verzoek heeft klaagster geen repliek ingediend.

De secretaris heeft op grond van het bepaalde in art. 66 lid 4 Wet BIG voorgesteld de klacht zonder verder onderzoek in raadkamer af te wijzen.

De zaak is op 7 april 2010 behandeld.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder is als huisarts voorzitter van de Commissie voor Bemiddeling en Advies, hierna: de commissie. De commissie houdt zich bezig met het oplossen van probleemsituaties tussen patiënten en hulpverleners in de gezondheidszorg.

Op 13 augustus 2009 meldde een zorgverzekeraar het probleem van klaagster bij de commissie aan, hieruit bestaande dat zij nergens meer terecht kon voor huisartsenzorg en spoedeisende hulp. Bij brief van 17 augustus 2009 werd klaagster uitgenodigd om voor de commissie te verschijnen. In deze brief werd haar verzocht een afschrift te sturen van haar medisch dossier dat enkel door de bij de commissie betrokken huisarts (verweerder dus) zou kunnen worden ingezien en waarmee vertrouwelijk zou worden omgegaan. Bij e-mail van 20 augustus 2009 heeft klaagster geantwoord:

“Indien u het lukt dan mag u het dossier opvragen. Mijn toestemming geef ik u en tevens weet men via CC ervan af bij F”.

Naar aanleiding van deze mail heeft de secretaris van de commissie bij brief van 25 augustus 2009 een aantal hulpverleners verzocht om informatie over klaagster, onder bijvoeging van een verklaring van klaagster, waarin zij de (bij de commissie betrokken) zorgverzekeraar machtigt informatie over haar in te winnen. Op 24 september 2009 is klaagster bij de commissie geweest. In het verslag van 28 september 2009 wordt melding gemaakt van

“de hulpverleners die informatie over [klaagster] hebben verstrekt”. Bij brief van 28 september 2009 heeft de secretaris van de commissie klaagster een voorstel gedaan voor de verdere hulp aan klaagster. Een kopie van deze brief is “zoals in het overleg besproken” aan haar behandelaars gestuurd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht luidt:

Verweerder heeft zich onder valse voorwendselen voorgedaan als de huisarts van klaagster. Hij heeft zonder haar toestemming haar medisch dossier opgevraagd en dit dossier zonder haar toestemming onder derden verspreid.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder betwist de klacht gemotiveerd; op het verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Het college is van oordeel dat klaagster ontvankelijk is. Verweerder maakte uitdrukkelijk in zijn hoedanigheid van huisarts deel uit van de commissie, heeft ook als zodanig een medisch dossier laten opvragen en heeft ook als zodanig een geheimhoudingsplicht.

Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder zich heeft voorgedaan als de huisarts van klaagster; hij heeft zich, op goede gronden, voorgedaan als huisarts en dat is niet verwijtbaar.

Het is de secretaris van de commissie, en niet verweerder, geweest die het dossier van klaagster heeft opgevraagd. Het is het college niet duidelijk welke machtiging van klaagster daarbij is toegezonden maar, wat daarvan zij, verweerder mocht er wel op vertrouwen dat klaagster met haar e-mail van 20 augustus 2009 een machtiging had verleend, zodat hem bij het geven van een opdracht om medische informatie op te vragen geen onbehoorlijk handelen kan worden verweten. Dat de machtiging in duidelijker bewoordingen had kunnen worden gesteld is onvoldoende om verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken en het feit dat de in de mail gegeven machtiging niet door klaagster was ondertekend, doet daaraan niet af, nu verweerder er niet aan behoefde te twijfelen dat de machtiging van klaagster afkomstig was. In dit verband is ook nog van belang dat volgens het verslag van de bijeenkomst van 24 september 2009 in het bijzijn van klaagster en zonder dat melding wordt gemaakt van enig protest van haar kant is gesproken over de door de hulpverleners verstrekte informatie.

Ten slotte is, gelet op de betwisting hiervan door verweerder, niet komen vast te staan dat verweerder medische informatie over klaagster heeft verspreid. Het verspreiden van de brief van 28 september 2009, waarin geen informatie staat, kan niet als zodanig gelden, nog daargelaten het feit dat volgens het verslag van 28 september 2009 deze verspreiding met klaagster was besproken.

De klacht is naar het oordeel van het college kennelijk ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven, als voorzitter, dr. C. van der Heul en

A. de Jong, als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. R. Sanders, als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2010 in aanwezigheid van de secretaris.