ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0291 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 09142

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0291
Datum uitspraak: 12-05-2010
Datum publicatie: 12-05-2010
Zaaknummer(s): 09142
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerster, neuroloog, dat zij met de diagnose dat klaagster een borderline stoornis zou hebben, maar geen ADHD, een uitspraak heeft gedaan die buiten haar vakgebied ligt. Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college is van oordeel dat het voor klaagster duidelijk moest zijn dat de conclusie die verweerster in haar brief naar de huisarts op neuropsychologisch gebied weergaf, deel uitmaakt van het neuropsychologisch onderzoek dat door de neuropsycholoog, en niet door verweerster, was uitgevoerd. Het verwijt dat verweerster zich heeft begeven op een vakgebied dat het hare niet is, is dan ook niet juist. De klacht is kennelijk ongegrond.

Uitspraak: 12 mei 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 augustus 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

neuroloog

werkzaam en wonende te D 

verweerster

gemachtigde mr. L. Fedder te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek.

Er is geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De secretaris heeft op grond van het bepaalde in art. 66 lid 4 Wet BIG voorgesteld de klacht zonder verder onderzoek in raadkamer af te wijzen.

De zaak is op 31 maart 2010 in raadkamer behandeld.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster was, op haar verzoek, naar verweerster verwezen door de haar behandelende        gz-psycholoog voor een neuropsychologische test, ter uitsluiting van dyscalculie en een autistische of verwante stoornis. Naar aanleiding daarvan werd zij op 8 oktober 2007 door verweerster gezien op de polikliniek neurologie.

Verweerster heeft een anamnese afgenomen en lichamelijk onderzoek verricht. Er werd een EEG afgesproken en er werd, zoals door klaagster en haar psycholoog verzocht, een neuropsychologisch onderzoek aangevraagd.

Op 24 oktober 2007 zag verweerster klaagster terug. De uitkomst van het EEG is besproken. Vervolgens heeft verweerster een MRI van de hersenen laten vervaardigen. Op 3 december 2007 heeft verweerster de uitslag van de MRI met klaagster besproken. Volgens het onderzoek van de neuropsycholoog waren er aanwijzingen voor borderline persoonlijkheidsproblematiek en waren er geen aanwijzingen voor dyscalculie, ADHD of autisme. Verweerster heeft dit zo met klaagster besproken en haar terugverwezen naar de

gz-psycholoog. Zij heeft haar bevindingen neergelegd in een brief aan de huisarts van klaagster van 13 december 2007. Zij concludeert daarin:

“Geen aanwijzingen voor een dyscalculatie of ADHD dan wel PDD-nos. Aanwijzingen voor borderline persoonlijkheidsproblematiek. Mogelijk dat de lichte asymmetrie in het EEG ten nadele van links toch enige taal- dan wel rekenproblemen zou kunnen verklaren, echter geheel duidelijk is dit niet.”.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Verweerster komt met de diagnose dat klaagster een borderline stoornis zou hebben, maar geen ADHD. Twee jaar later is echter gebleken dat klaagster wel ADHD heeft. Verweerster heeft een uitspraak gedaan die buiten haar vakgebied ligt. Klaagster vindt het typisch dat verweerster geen verder onderzoek verricht, terwijl zij verband vermoedt tussen de asymmetrie ten nadele van de linkerhersenhelft op de EEG en de dyscalculatie.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster is van mening dat zij juist en correct heeft gehandeld. Op het nadere verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Het college is van oordeel dat verweerster op de aan haar gestelde hulpvraag zeer adequaat heeft gereageerd. Zij heeft niet volstaan met het doorverwijzen van klaagster naar een neuropsycholoog, maar heeft daarnaast eigen onderzoek verricht in de vorm van lichamelijk onderzoek en het laten vervaardigen van een MRI en een EEG. Het moet, ook voor klaagster die immers het neuropsychologisch onderzoek door een neuropsycholoog heeft ondergaan, duidelijk zijn dat de conclusie die verweerster op neuropsychologisch gebied weergeeft, deel uitmaakt van het neuropsychologisch onderzoek, zoals in haar brief aan de huisarts weergegeven. Het verwijt dat verweerster zich, door zich (voor derden kenbaar) te baseren op het onderzoek van de neuropsycholoog, heeft begeven op een vakgebied dat het hare niet is en te kort door de bocht is gegaan, is dan ook niet juist.

Ook is niet verwijtbaar dat verweerster geen nader onderzoek heeft gedaan naar een mogelijk verband tussen de lichte asymmetrie in het EEG en taal- en rekenproblemen. Met verweerster is het college van oordeel dat verweerster daarover niet meer duidelijkheid kon verkrijgen nu daarover in de literatuur nog weinig duidelijkheid bestaat; zij kon daarom volstaan met het enkele vermelden van dit mogelijke verband.

De klacht is daarom kennelijk ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven, als voorzitter, dr. W.M. Mulleners en

J.L.M. van Helmond als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out, als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2010 in aanwezigheid van de secretaris.