ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0242 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 0995a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0242
Datum uitspraak: 11-03-2010
Datum publicatie: 11-03-2010
Zaaknummer(s): 0995a
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:  

Uitspraak: 11 maart 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 mei 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

psychiater

werkzaam te D

wonende te E

verweerder

gemachtigde mr.drs. M.A. van Hamersveld te ‘s-Hertogenbosch

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek en de aanvulling daarop

-         de dupliek

-         het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 21 januari 2010.

De secretaris heeft op grond van het bepaalde in art. 66 lid 4 Wet BIG voorgesteld de klacht zonder verder onderzoek in raadkamer af te wijzen. Op 1 februari 2010 is de klacht in raadkamer behandeld.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op zondagmiddag 19 september 2004 heeft een psychiatrisch verpleegkundige in de woning van klaagster een gesprek met haar gehad. Daarbij was ook aanwezig de overbuurman van klaagster. In de decursus is vastgelegd dat volgens de psychiatrisch verpleegkundige sprake was van waanideeën. In overleg tussen de psychiatrisch verpleegkundige en verweerder werd besloten een IBS-beoordeling te doen. Met het oog daarop is verweerder op maandagochtend 20 september 2004 weer, met de psychiatrisch verpleegkundige, bij klaagster in de woning geweest. Toen verweerder daar kwam was de psychiatrisch verpleegkundige, die na voorafgaand overleg met de ex van klaagster via deze toegang tot de woning van klaagster had verkregen, reeds aanwezig. Klaagster wilde het gesprek niet aangaan en is daarop naar haar overbuurman vertrokken. Daar is het gesprek tussen klaagster met verweerder en de psychiatrisch verpleegkundige gevoerd; op basis daarvan - en op basis van overleg met de huisarts van klaagster -  heeft verweerder de voorlopige diagnose paranoïde psychose gesteld, met onmiddellijk dreigend gevaar, en heeft verweerder op 20 september 2004 de IBS-procedure in gang gezet.

Bij beschikking van 27 september 2004 heeft de rechtbank het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling afgewezen.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Verweerder is afgegaan op verhalen van de ex van klaagster; hij heeft klaagster nooit met haar kinderen gezien. Hij heeft zijn oordeel niet gebaseerd op eigen waarneming en eigen onderzoek, maar heeft zich laten leiden door meningen en uitspraken van derden. Verweerder verstaat de taal van klaagster niet en gebruikte haar ex als tolk, die geen Hebreeuws spreekt. Het is achterbaks om met de ex af te spreken en zo klaagsters huis binnen te dringen en dan ondanks herhaald verzoek niet te vertrekken. Het was huisvredebreuk. Verweerder heeft zich arrogant en onbeschoft gedragen.

4. Het standpunt van verweerder

Op 20 september 2004 is verweerder met de psychiatrisch verpleegkundige kort in de woning van klaagster geweest. Aansluitend daarop heeft hij samen met de psychiatrisch verpleegkundige met klaagster gesproken bij haar overbuurman. Het gesprek werd in het Nederlands gevoerd. Klaagster was bang dat zij werd afgeluisterd, dat haar e-mail gecontroleerd werd, haar bankrekening gemanipuleerd, dat er “biebjes” in huis waren en dode dieren. Zij had haar auto elders geparkeerd uit angst dat er een bom zou liggen. Het gevaar was dat de kinderen bang waren geworden, dat er conflicten met school en werkgever ontstonden op basis van haar angsten en dat zij zichzelf en de kinderen steeds meer opsloot. De situatie was al langer verstoord; dat was door diverse hulpverleners geconstateerd. Verweerder constateerde een IBS-waardige situatie waarin klaagster ernstig achterdochtig was en de kinderen niet goed verzorgd werden.

Op basis daarvan is de IBS-procedure in gang gezet.

Verweerder is van mening dat hij geen huisvredebreuk heeft gepleegd en dat er wel degelijk gevaar was in de zin van allerlei waanideeën, waarbij ook de kinderen werden betrokken. Op basis daarvan is de IBS-procedure in gang gezet.

Verweerder is van mening dat hij het oordeel, op grond waarvan hij de IBS-procedure in gang heeft gezet, wel degelijk heeft gebaseerd op eigen waarneming en onderzoek van hemzelf en van de psychiatrisch verpleegkundige, die ook strookten met eerdere waarnemingen van een arts-assistent in opleiding tot psychiater.

Verweerder betwist dat hij zich arrogant en onbeschoft heeft gedragen.

5. De overwegingen van het college

Verweerder heeft, op basis van door hem met behulp van de psychiatrisch verpleegkundige verricht onderzoek, de IBS-beoordeling gegeven die diende als basis voor het verkrijgen van de last tot inbewaringstelling.

De betrokken verklaring is in belangrijke mate gestoeld op eigen waarnemingen van verweerder en op informatie die hij van klaagster heeft verkregen, naast informatie van hulpverleners. De verklaring van verweerder dient te voldoen aan de volgende eisen:

  1. wordt in de verklaring op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie steunt,

2. vinden de in de verklaring uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,

3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,

4. beperkt de verklaring zich tot de deskundigheid van de rapporteur en

5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, en/of heeft de rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst. Ten aanzien van

de conclusie van de verklaring vindt slechts een marginale toetsing plaats.

Het is het college niet gebleken dat de verklaring niet aan de hiervoor genoemde eisen voldoet.

Het college kan, gelet op de verschillende lezingen van de feiten, niet vaststellen of verweerder zich arrogant en onbeschoft heeft gedragen.  In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden.

Dat berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Op grond van het bovenstaande zal het college de klacht als kennelijk ongegrond afwijzen.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. H.P.H. van Griensven, als voorzitter, J.N. Voorhoeve en A. Pfaff,

als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out, als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2010 in aanwezigheid van de secretaris.