ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0239 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 08194

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0239
Datum uitspraak: 21-04-2010
Datum publicatie: 21-04-2010
Zaaknummer(s): 08194
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder, oogarts, dat hij te laat heeft gereageerd op de oogproblemen van klager waardoor de tumor in de hersenen (te) laat werd ontdekt. Klager is blind geworden aan beide ogen. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college is van oordeel dat van een verwijtbaar delay geen sprake is. De klacht is ongegrond.

Uitspraak: 21 april 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 11 december 2008 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde mr. J.G.M. Daemen te Brunssum

tegen:

C

oogarts

werkzaam te D

wonende te E

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         het medisch dossier

-         een brief van de gemachtigde van klager van 18 februari 2010 met bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 10 maart 2010 behandeld. Partijen waren aanwezig, klager bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

In 2003 bezocht klager zijn huisarts met oogklachten. De huisarts verwees klager naar verweerder, die op 26 januari 2004 klager in het ziekenhuis zag. Verweerder diagnosticeerde  bij klager een matuur cataract OD en een bijna matuur cataract OS. Op 2 maart 2004 verrichtte verweerder een cataract extractie OD met implantatie van een lens. Op 7 april 2004 was het zicht van het betrokken oog iets beter maar daarna werd het weer slechter. Op 11 mei 2004 verrichtte verweerder een cataract extractie OS met implantatie lens. Toen vervolgens de visus niet verbeterde, heeft verweerder op 24 mei 2004 bij klager een fluorescentie-angiografie verricht. De daaruit getrokken conclusie was: beginnende stuwingspapillen, OD > OS. Verweerder verwees klager met spoed naar het academisch ziekenhuis, waar klager op 26 mei 2004 de polikliniek oogheelkunde bezocht. De oogarts aldaar zag forse stuwingspapillen beiderzijds en verwees klager met spoed naar de neuroloog. Deze stelde met een CT-scan van de hersenen een links frontaal gelegen grote tumor vast, waaraan klager op 15 juni 2004 is geopereerd. Klager heeft zes maanden in het academisch ziekenhuis doorgebracht en is als gevolg van de tumor blind geworden aan beide ogen.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Verweerder ging in 2003 met klachten aan beide ogen naar zijn huisarts. Deze verwees klager in eerste instantie naar de opticien. Deze kon niets vinden. Toen de klachten erger werden, klager een mistige waas voor de ogen zag en last kreeg van hoofdpijn, ging hij opnieuw naar de huisarts. Die verwees hem naar verweerder, maar daar kon klager pas na acht maanden terecht. Toen de klachten bleven verergeren, heeft klager zich weer tot de huisarts gewend, die ervoor zorgde dat klager sneller bij verweerder terecht kon.

Er zijn drie hoofdzaken waardoor verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.

a. De anamnese was onzorgvuldig. Verweerder kwam binnen vijf minuten tot de diagnose staar aan beide ogen. Deze diagnose was verkeerd en onvolledig. De voorgangers van verweerder (huisarts en opticien) konden geen afwijkingen ontdekken. Ook de assistente van verweerder onderzocht de ogen van klager en kon ook niets bijzonders vinden.

b. De dossiervorming was ondeugdelijk. Aanvankelijk zou (een deel van) het dossier vernietigd zijn; later, in de dupliekfase,  kreeg klager allerlei stukken toegestuurd. De stukken hebben geen aanduiding van naam, datum en patiënt. Er mag volgens klager geen beroep op gedaan worden.

c. Verweerder heeft te lang gewacht; er is delay van 2 maart tot 24 mei 2004. De resultaten van de eerste staaroperatie op 2 maart waren zeer slecht; daar is niets mee gedaan tot 24 mei.

4. Het standpunt van verweerder

Bij het eerste bezoek op 26 januari 2004 heeft een uitgebreid vooronderzoek plaatsgevonden van ongeveer dertig minuten. Daarbij is een uitgebreide anamnese afgenomen. Klager heeft aangegeven dat hij last had van hoofdpijn, maar gebruikte geen medicatie. De diagnose werd vervolgens snel gesteld. Daarna is nog, vanwege taalproblemen, met handen en voeten, gecommuniceerd.

Verweerder betwist de overige stellingen van klager gemotiveerd; op dit verweer zal hierna, voor zoveel nodig, worden teruggekomen.

5. De overwegingen van het college

Ad a

Het college is van oordeel dat bij het eerste bezoek op 26 januari 2004 een juiste diagnose is gesteld. Het is voor een oogarts mogelijk om, in één oogopslag, met behulp van een spleetlamp te zien of sprake is van staar. Dat staar is geconstateerd, is aan de hand van de bevindingen van verweerder, zoals neergelegd in de verslaglegging op 26 januari, voldoende komen vast te staan, nog los van de inhoud van de stukken die bij dupliek zijn overgelegd. Dat de voorgangers van verweerder, zijnde de huisarts, de opticien en de assistente van verweerder, de staar niet hebben vastgesteld, maakt dit oordeel niet anders. Zij beschikken niet over de specifieke kennis en hulpmiddelen die verweerder als oogarts tot zijn beschikking had.

Niet is gebleken dat de anamnese onvoldoende is geweest. Verweerder heeft ter zitting. gespecificeerd de gang van zaken tijdens het eerste bezoek weergegeven. Maar ook los van de vraag hoeveel tijd tijdens dit eerste bezoek op 26 januari 2004 aan klager is besteed, moet worden aangenomen dat verweerder, nadat hij had gekeken, voldoende informatie had om zijn diagnose te stellen. Daarbij merkt het college op dat niet aannemelijk is geworden dat de mate en aard van de door klager gestelde hoofdpijn, waarvoor geen (relevante) medicatie was voorgeschreven, zodanig was dat verweerder tot de (differentiaal)diagnose van een tumor had moeten komen. Een uitgebreidere anamnese zou niet tot een andere diagnose hebben geleid.

Ad b

Ter zitting heeft verweerder een zeer aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat een deel van het dossier pas bij dupliek te zijner beschikking is gekomen, te weten dat in verband met de digitalisering van het archief een aantal stukken elders (in de kelder) was opgeborgen. De stelling dat deze bij dupliek overgelegde stukken geen betrekking zouden hebben op klager, waarvoor overigens geen enkele aanwijzing bestaat, wijst het college als onvoldoende onderbouwd van de hand.

Ad c

Toen na de eerste operatie verbetering van de visus van het rechteroog uitbleef terwijl geen duidelijke afwijkingen werden geconstateerd, was het niet onaannemelijk dat sprake was van een zogenaamd lui oog, nu dat oog in vroeger tijden al slecht was. Aan de hand van de tot 24 mei 2004 vastgestelde bevindingen had in ieder geval niet de differentiaaldiagnose van een tumor gesteld behoeven te worden. Dat werd pas anders toen op 24 mei de genoemde stuwingspapillen werden gezien.

Daarom moet worden geconcludeerd dat verweerder geen verwijt kan worden gemaakt dat hij niet eerder dan 24 mei 2004 actie heeft genomen om tot verwijzing naar, uiteindelijk, een neuroloog te geraken.

Het voorgaande brengt mee dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. J.M.P. Drijkoningen als lid-jurist, prof.dr. E.A.M. Beuls, M. Rol en N.Ph. Zonneveld, als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2010 in aanwezigheid van de secretaris.