ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0223 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 0940a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0223
Datum uitspraak: 12-04-2010
Datum publicatie: 16-04-2010
Zaaknummer(s): 0940a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  

Uitspraak: 12 april 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 9 maart 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

huisarts

werkzaam te B

verweerster

gemachtigde mw. mr. L. Fedder te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvulling daarop

-         het verweerschrift

-         een brief van de gemachtigde van verweerster van 19 februari 2009 met bijlage.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 1 maart 2010 behandeld. Verweerster was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Klaagster was, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht afwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster is de weduwe van wijlen de heer D, hierna te noemen: patiënt. Patiënt, die de onderhavige klacht in eerste instantie heeft ingediend, is overleden op 13 april 2009. Verweerster was huisarts van patiënt. Zij oefent de praktijk uit in maatschapsverband.

Op 25 januari 2006 kwam patiënt bij verweerster voor (onder meer) het controleren van moedervlekken op de rug. Bij onderzoek vond verweerster diverse rustige egaal bruine naevi  op de rug en enkele verrucae seborrhoicae. Afgesproken werd de rug ieder jaar te laten controleren. Op 6 december 2006 zag een collega uit de praktijk van verweerster patiënt in verband met een bloedende moedervlek op de rug. De collega constateerde niet-suspecte naevi, die op 11 december 2006 door deze collega werden verwijderd. Op 19 december 2006 kwam patiënt terug bij deze collega voor excisie van een derde naevus, juist boven de bilspleet. Op 28 december 2006 belde de patholoog-anatoom dat uit het onderzoek een  nodulair melanoom was vastgesteld. De mededeling van de Breslow-dikte zou nog volgen.  Na enkele vergeefse pogingen om patiënt te bereiken heeft een (weer andere) collega van de huisartsenpraktijk de uitslag op 4 januari 2007 aan patiënt medegedeeld. Verweerster is op

11 januari 2007 bij patiënt thuis geweest voor een gesprek. In de maanden daarna heeft verweerster een aantal telefonische contacten met patiënt gehad. Op 21 januari 2008 kwam patiënt bij een - weer -  andere collega van verweerster in de praktijk wegens pijn aan zijn ribben, die hij gestoten had. Deze diagnostiseerde een contusie en schreef medicatie en rust voor. Op 25 juni 2008 zag verweerster patiënt en besloot tot een echo en een botscan. Daags daarop had verweerster een slechtnieuwsgesprek, nadat op botscan en echo afwijkingen waren gezien die verdenking gaven op metastasen. In dit gesprek zegde verweerster toe de volgende dag de oncoloog en patiënt te bellen. Dat laatste is zij vergeten, waarvoor zij excuus heeft aangeboden.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

In juni 2006 is patiënt voor het eerst naar verweerster geweest met een bloedende moedervlek op de rug. Verweerster verzekerde dat er niets aan de hand was. In november 2006 trof patiënt een andere huisarts van de praktijk, die wel vond dat de vlek moest worden weggehaald en op kweek moest worden gezet. Enkele dagen later kreeg patiënt telefoon dat het een kwaadaardig melanoom betrof. De reactie van verweerster was dat zij een verkeerde diagnose had gesteld. Zij heeft daarvoor excuus aangeboden.

In januari 2008 kreeg patiënt enorme pijnklachten aan zijn ribben. Volgens verweerster was het een kneuzing; haar advies: rustig aan en een paracetamol nemen. Na een botscan en een onderbuikscan bleek van meerdere uitzaaiingen. Verweerster is dat zonder veel omhaal komen vertellen. Patiënt is daarvan zo overstuur geraakt dat hij de volgende dag met een shock in het ziekenhuis belandde; daar kreeg hij te horen dat verweerster dit nooit zo had mogen doen omdat patiënt nog niet bij de oncoloog was geweest. Weer heeft verweerster haar excuus aangeboden. Het vertrouwen van patiënt was beschadigd; een collega uit de praktijk van verweerster begreep dit en heeft vanaf  9 juli 2008 de zorg voor patiënt overgenomen.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster is van mening dat zij niet in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld.

Verweerster heeft de naevus vlak boven de bilspleet, die later kwaadaardig bleek te zijn, bij onderzoek in januari 2006 niet gezien en ook later niet. Zij betwist dat zij de kwaadaardig gebleken naevus heeft gezien en excuus heeft aangeboden voor een verkeerde diagnose.

Voor het overige zal het college hierna, voor zover nodig, op het verweer ingaan.

5. De overwegingen van het college

Uit de bijlage van de brief van de gemachtigde van verweerster van 19 februari 2009 (uitdraai van het journaal) is het (chronologische) verloop van de behandeling van patiënt en het aandeel van verweerster daarin veel duidelijker geworden. Onder meer is daarbij gebleken dat een aantal aan verweerster verweten gedragingen niet door haar zijn verricht.

Met betrekking tot de (kwaadaardige) naevus vlak boven de bilnaad moet ervan worden uitgegaan dat verweerster die bij het consult van januari 2006 niet heeft gezien, omdat deze onder de broek(band) van patiënt verscholen was. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou moeten volgen dat verweerster hiervan een verwijt valt te maken. Niet is overigens, als door verweerster gemotiveerd betwist, komen vast te staan dat verweerster terzake van het stellen van een verkeerde diagnose excuus heeft aangeboden.

Toen patiënt klaagde over pijn op de ribben is hij niet bij verweerster op consult geweest maar bij een collega. Daarom kan niet worden geoordeeld dat hieromtrent aan verweerster enig verwijt kan worden gemaakt.

Verweerster is het slechte nieuws wel aan patiënt gaan mededelen. Dat zij hierbij verwijtbaar heeft gehandeld, is voor het college niet na te gaan. Dat een dergelijke mededeling heel hard kan aankomen, is niet altijd te vermijden. Aan patiënt was bekend dat nog een oncoloog nog zou worden geraadpleegd; daarom was ook duidelijk dat er nog een nader oordeel zou volgen. Het (desgevraagd) meedelen van de uitslag van het onderzoek behoeft in een dergelijk geval niet verwijtbaar te zijn. Van schending van professionele normen is in ieder geval niet gebleken.

Ook in dit geval is niet komen vast te staan dat verweerster excuus heeft gemaakt. Dat geldt wel voor het feit dat zij vergeten was de patiënt te bellen nadat zij contact had gehad met de oncoloog.  Klaagster kan haar dit terecht kwalijk nemen, maar gelet op de daarvoor gemaakte excuses rechtvaardigt deze omissie geen tuchtrechtelijke correctie.

Het voorgaande houdt in dat de tegen verweerster gerichte klachten ongegrond zijn.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klachten af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, als voorzitter,

prof. mr. F.C.B. van Wijmen als lid-jurist, J.N. Voorhoeve, dr. C. van der Heul,

N.Ph. Zonneveld, als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2010 in aanwezigheid van de secretaris.