ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0221 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 0937a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0221
Datum uitspraak: 12-04-2010
Datum publicatie: 16-04-2010
Zaaknummer(s): 0937a
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  

Uitspraak: 12 april 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 maart 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

tegen:

C

gz-psycholoog

werkzaam te D

wonende te E

verweerder

gemachtigde mr. E.P. Haverkate te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvulling daarop

-         het verweerschrift en de aanvulling daarop

-         de repliek

-         de dupliek

-         een brief van mr. E.P. Haverkate d.d. 20 november 2009

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

Ter zitting waren verweerder en zijn gemachtigde aanwezig. Klaagster was, met bericht, afwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder heeft, samen met een psychiater, een praktijk voor psychodiagnostiek.

Bij brief van 2 november 2007 heeft een verzekeringsarts van het UWV aan verweerder en zijn collega verzocht om een multidisciplinair rapport over klaagster. Dit verzoek had betrekking op een arbeids(on)geschiktheidsbeoordeling in het kader van de WAJONG. In deze brief stelde de verzekeringsarts een aantal door verweerder en zijn collega- psychiater te beantwoorden vragen. Na een multidisciplinair onderzoek, dat verweerder samen met deze collega heeft afgenomen in de periode van 10 januari 2008 tot en met 20 maart 2008, hebben zij op 1 april 2008 schriftelijk gerapporteerd en dit rapport aan de opdrachtgever, de genoemde verzekeringsarts, gezonden.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagsters autonomie werd compleet uitgehold; zij was verplicht mee te werken en verder bestond er niets. Zij had geen rechten. Over een aantal belangrijke rechten werd haar ook niets verteld, zoals inzage recht, correctierecht en blokkeringsrecht. Verder werd niets gezegd over het niet verplicht zijn tot medewerking.

Verweerder belde ‘s avonds op om een afspraak te maken voor de volgende dag, waarop hij toevallig toch in de buurt was.

Het onderzoek was slopend en benauwend; klaagster kreeg geen informatie over wat haar te wachten stond. Zij ondervond een respectloze behandeling, een zeer bevooroordeelde houding en geen omgang volgens maatschappelijk aanvaarde normen.

Het rapport is inhoudelijk onzorgvuldig en op onderdelen onjuist. Er staat een grove zin in de anamnese, die niet van klaagster afkomstig is. De diffuse MMPI-2-uitslag is onvoldoende onderbouwd en het psychologisch en neurologisch onderzoek zijn onzorgvuldig uitgevoerd. Er staat een test in, die klaagster zelfs niet is afgenomen.

In het rapport wordt geadviseerd aan het UWV om een kopie van de rapportage naar klaagsters huisarts te sturen, zonder klaagster daarin te betrekken.

4. Het standpunt van verweerder

Het is de gewoonte dat de collega-psychiater als eerste een bezoek aflegt. Vervolgens overleggen verweerder en de psychiater over de vergaarde gegevens en over de voortgang van het onderzoek. De collega deelt altijd mee dat verweerder en/of een assistent langskomt voor vervolgonderzoek. Dat is ook in dit geval gebeurd. Daarbij is niet van bezwaren gebleken. Naar aanleiding van het vervolgens door een assistent verricht onderzoek vernam verweerder dat klaagster veel weerstand had tegen de intelligentietest. De assistent heeft toen gemeend de testsituatie te moeten beëindigen. Bij het volgende bezoek, op 14 februari, heeft verweerder zich laten vergezellen door een oudere assistente, die het onderzoek op 20 maart heeft afgerond.

Het is juist dat verweerder klaagster op een avond heeft gebeld om voor de volgende dag, toen hij toch in de buurt kwam, een afspraak te maken. Dit kwam niet uit, waarop een nieuwe afspraak is gemaakt. Op 14 februari had klaagster vooral kritiek op het feit dat zij van het UWV onderzocht moest worden. Verweerder heeft toen uitgelegd dat zij het onderzoek kon weigeren, maar dat heeft zij niet gedaan. Ook op 20 maart is gewezen op de mogelijkheid om onderzoek te weigeren.

Verweerder betwist gemotiveerd dat zijn onderzoek en rapportage ondeugdelijk of onvolledig is geweest en dat hij klaagster onheus heeft bejegend.

5. De overwegingen van het college

De bezwaren van klaagster tegen de rapportage betreffen de procedurele gang van zaken (a), de inhoud van de rapportage (b) en de bejegening (c).

Naar aanleiding van deze bezwaren overweegt het college als volgt.

Ad a

Klaagster behoort, zoals verweerder terecht naar voren heeft gebracht, tot een zeer kwetsbare groep, waarbij een zeer hoge mate van (ook) procedurele zorgvuldigheid in acht dient te worden genomen, mede gelet op de zeer grote belangen die bij een rapportage als de onderhavige in het geding zijn. Het college is van oordeel dat verweerder niet (geheel) aan deze hoge zorgvuldigheidseisen heeft voldaan.

Het college is in de eerste plaats van oordeel dat niet is gebleken dat de informatie aan klaagster over haar rechten naar behoren is geweest. Verweerder had er niet op mogen vertrouwen dat klaagster door de verzekeringsarts op haar rechten was gewezen. Dat dit zou zijn gebeurd, is ook niet in de brief van de verzekeringsarts van 2 november 2007 te lezen, maar bovendien blijft het een eigen verantwoordelijkheid van verweerder. Het had (mede) op de weg van verweerder gelegen om klaagster, voordat het onderzoek ging plaatsvinden, in beginsel schriftelijk, op de hoogte te stellen van haar rechten met betrekking tot het onderzoek te weten het recht om medewerking te weigeren en op het recht op inzage en correctie, uit te oefenen voordat het rapport aan de opdrachtgever zou zijn verzonden, althans zich op deugdelijke wijze ervan te vergewissen dat dit was gebeurd. Het naar behoren wijzen op de rechten van klaagster (waartoe in dit geval niet het blokkeringsrecht behoort) brengt ook mee dat klaagster eveneens tijdig op de hoogte was gesteld van de gang van zaken, de inhoud en het doel van de expertise, in ieder geval door tijdige toezending van de brief van de verzekeringsarts. Dat is niet gebeurd. In het dossier ontbreken voorts aanwijzingen dat klaagster mondeling op haar rechten is gewezen, zodat het college daarvan, gelet op de betwisting door klaagster en het ontbreken van duidelijke aanwijzingen in het dossier, niet kan uitgaan. Maar zelfs al zou klaagster wel mondeling op haar rechten zijn gewezen en haar de inhoud van de brief van de verzekeringsarts zou zijn voorgelezen, zou in beginsel nog steeds onvoldoende aan de verplichting tot het geven van informatie zijn voldaan. Gelet op de kwetsbare groep waartoe klaagster behoort, mag niet zonder meer worden aangenomen dat dergelijke voor haar ingewikkelde informatie over haar rechten en over de inhoud van het onderzoek bij mondelinge mededeling in voldoende mate tot haar doordringt. Tot zover is de klacht gegrond.

Op zich is niet is verwijtbaar dat verweerder de verzekeringsarts in overweging heeft gegeven het rapport aan de huisarts te sturen. Het was geheel de verantwoording van de verzekeringsarts om deze suggestie, uiteraard in overleg met klaagster, over te nemen.

Ten slotte is niet komen vast te staan dat verweerder nalatig is geweest om op een verzoek van klaagster tot toezending van het rapport in te gaan. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat een dergelijk verzoek is gedaan.

Ad b

Ten aanzien van de inhoud van de rapportage overweegt het college als volgt.

Rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt door het

Centraal Tuchtcollege volgens vaste jurisprudentie aan de hierna volgende criteria

getoetst:

1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op

welke gronden de conclusie van het rapport steunt,

2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende

steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,

3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,

4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en

5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de

voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, en/of heeft de

rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst. Ten aanzien van

de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

Het college is van oordeel dat de rapportage, inhoudelijk, aan deze eisen voldoet, zij het dat de rapportage qua woordkeus en toonzetting hier en daar zorgvuldiger en neutraler had gekund. Dat is echter op zich geen reden voor een tuchtrechtelijke veroordeling.

Wel verschillen partijen nogal over wat feitelijk is gezegd en gedaan. In gevallen, waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klager in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dat berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Ad c

Voorgaande overweging geldt evenzeer voor de door klaagster gestelde onheuse bejegening, die evenmin is komen vast te staan.

Op grond van het voorgaande dient de klacht deels gegrond te worden verklaard.

Het college acht het passend hiervoor een waarschuwing op te leggen.

6. De beslissing

Het college:

-         waarschuwt verweerder.

Aldus gewezen op 11 november 2009 door mr. H.P.H. van Griensven, als voorzitter,

mr.drs. M.Y. Klik en dr. R.J. Takens, als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

mr. M. van der Hart, als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2010 in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris                                                                                                                           voorzitter