ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0179 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 08159

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0179
Datum uitspraak: 22-03-2010
Datum publicatie: 22-03-2010
Zaaknummer(s): 08159
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder dat hij hem rücksichtslos Quinapril/Acupril heeft voorgeschreven tijdens een spoedopname, terwijl hij had behoren te weten dat hiervoorbij klager een allergie bestond. Verweerder voerde gemotiveerd verweer. Het college heeft de klacht afgewezen. Niet is komen vast te staan dat verweerder betrokken is geweest bij het voorschrijven van de medicatie. Verweerder had weliswaar uit het dossier de allergie kunnen opmaken, maar in dit geval kan hem daarvan geen verwijt gemaakt worden.    

Uitspraak: 22 maart 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 oktober 2008 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen

C

cardioloog

destijds werkzaam teD 

wonende te D

verweerder

gemachtigde mr. E.P. Haverkate te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         medisch dossier

-         aanvulling op medisch dossier

De klacht is ter openbare zitting van 10 februari 2010 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.

Klager heeft een pleitnota overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager is hartpatiënt. Vanaf 1995 was sprake van ernstig 3-vaatslijden en hoge rechtsdrukken ten gevolge van een slechte linkerkamerfunctie en onderging klager coronairbypasschirurgie.

Verweerder is betrokken geweest bij de behandeling van klager, toen die in de periode van 4 augustus 2006 tot en met 12 augustus 2006 was opgenomen op de afdeling cardiologie van het ziekenhuis, waar verweerder, onder supervisie van de cardioloog, als arts-assistent werkzaam was.

In de decursus wordt vermeld dat op 5 augustus 2006 de Quinapril door een collega van verweerder is verhoogd naar 10 mg. Verder wordt in de decursus vermeld dat verweerder klager zag op 7 augustus 2006. In de poliklinische decursus wordt melding gemaakt van allergie voor Acupril en Diovan.

Bij ontslagbrief van 22 september 2006, ondertekend door een collega van verweerder,

wordt vermeld dat in januari 2006 bij klager sprake was van griepachtige verschijnselen geduid als bijwerkingen van medicatie en dat dan wordt gestopt met Diovan. Als opnamemedicatie wordt vermeld: Ascal CARDIO 100 mg 1x1, Ezetrol 10 mg 1x1 en Lasix 40 mg. 1x1. En als ontslagmedicatie: Ascal CARDIO 100 mg 1x1, Selektine 10 mg. 1x1, Plavix 75 mg. 1x1 gedurende 4 weken, Burinex 2 mg. 1x1, Acupril 20 mg. 1x1 en Spironolacton 25 mg. 1x1.

Onderaan de ontslagbrief wordt wel de naam van verweerder vermeld, maar zonder ondertekening.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht houdt in dat verweerder rücksichtslos Quinapril/Acupril zou hebben voorgeschreven bij een spoedopname op 4 augustus 2006 terwijl hij had behoren te weten dat daar een allergie voor bestond.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder  werkte onder supervisie van de cardioloog. Van rücksichtslos voorschrijven kan dus geen sprake zijn. Hij was pas vanaf  7 augustus bij de behandeling betrokken. Klager had tijdens de opname geen klachten over de medicatie. Niet blijkt dat verweerder de dosering heeft verhoogd. Verweerder kan zich niet herinneren dat hij de ontslagbrief heeft geschreven.

5. De overwegingen van het college

Voor het college is niet komen vast te staan, dat verweerder daadwerkelijk is betrokken geweest bij het voorschrijven dan wel verhogen van de door klager gewraakte medicatie. Niet is immers komen vast te staan dat verweerder bij de opname (medicatie) betrokken is geweest en evenmin dat verweerder betrokken is geweest bij verhoging van de medicatie en bij de ontslagmedicatie.

Weliswaar had verweerder uit het dossier (waarin ten onrechte geen vaste plaats beschikbaar is om allergieën aan te tekenen) de allergie kunnen opmaken, maar behoudens bijzondere omstandigheden, waarvan hier niet is gebleken, kan hem geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt dat hij op dit op 7 augustus niet heeft opgemerkt.

De klacht is daarom ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven, als voorzitter, mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist,  L. Relik-van Wely, dr. E.D.M. Masthoff en mr. drs. P.H.M.T. Olde Kalter als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. E.M. Suur als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2010 in aanwezigheid van de secretaris.