ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0174 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 09138

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0174
Datum uitspraak: 22-03-2010
Datum publicatie: 22-03-2010
Zaaknummer(s): 09138
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagsters verwijten verweerder dat hij op verzoek van hun broer een verklaring heeft opgesteld inhoudende dat hun vader leed aan Alzheimer en ten tijden van het opstellen van zijn testament reeds wilsonbekwaam was. D e verklaring is niet objectief, niet deskundig en niet onafhankelijk. Verweerder was een bekende van vader. Verweerder heeft gemotiveerd verweerder gevoerd. Het college is van oordeel dat verweerder de verklaring niet had moeten afgeven. De conclusies zijn niet of onvoldoende onderbouwd, zodat voor betrokkenen niet is na te gaan waarop de conclusies zijn gebaseerd. Gegrond: waarschuwing.  

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 31 juli 2009 binnengekomen klacht van:   

A te B

C te D

E te F

klaagsters

gemachtigde mr. J.L.J.E. Koster te Maastricht

tegen:

G

huisarts

werkzaam te H en I

wonende te F

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         procesverbaal van het mondeling vooronderzoek

-         verklaring van de heer K d.d. 12 januari 2010

-         een brief van mr. Koster d.d. 21 januari 2010 met bijlagen.

De klacht is ter openbare zitting van 8 februari 2010 behandeld. Klaagsters en hun raadsman

hebben bij brief laten weten het bijwonen van de zitting niet noodzakelijk te vinden. Zij zijn niet verschenen. Verweerder was ter zitting aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 10 juni 2009 is te L overleden M, vader van klaagsters (hierna: de vader). Klaagsters en hun broer L (hierna: de broer) zijn de enige kinderen en erfgenamen van hun vader. De vader heeft op 29 januari 2003 een testament gemaakt waarbij hij zijn vier kinderen tot enige en algehele erfgenamen heeft benoemd met benoeming van klaagster A tot executeur-testamentair. De broer heeft het testament betwist, stellende dat de vader ten tijde van het opmaken van het testament wilsonbekwaam zou zijn. Verweerder heeft op verzoek van de broer een verklaring de dato 16 juni 2009 opgesteld, inhoudende dat de vader leed aan de ziekte van Alzheimer en dat hij (verweerder) door zijn contacten met de vader en vanwege zijn kennis en expertise als huisarts kan bevestigen dat de vader in 2001 reeds wilsonbekwaam was.

Tussen klaagsters en hun broer loopt een gerechtelijke procedure.

3. Het standpunt van klaagsters en de klacht.

Klaagsters stellen dat verweerder de verklaring niet had mogen afgeven. Zij voeren aan dat de verklaring enkel ten doel had om hun broer van een verklaring te voorzien voor het gerezen juridische geschil betreffende het testament; dat de verklaring niet objectief en niet deskundig is en dat in de verklaring niet een onafhankelijk oordeel wordt gegeven.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder stelt een goede bekende van wijlen vader te zijn geweest en bevriend te zijn geweest met de broer van klaagsters. Hij stelt de vader destijds te hebben onderzocht. Hij achtte zich goed in staat dit onderzoek te verrichten, waarbij hij erop wijst dat hij als verpleeghuisarts werkzaam is geweest en ook nu nog ieder jaar vijf weken  als verpleeghuisarts werkt. Ter zitting heeft verweerder nader verklaard dat hij in 2001 op verzoek van de broer de vader heeft onderzocht omdat eerstgenoemde wilde weten hoe het er met zijn vader voorstond in verband met een mogelijke opname in een verpleeghuis. Hij heeft toen een MMSE-test afgenomen die, naar hij zich meent te herinneren, een uitkomst van zestien of zeventien had.

Verweerder vindt dat hij niemand heeft benadeeld met zijn verklaring. Hij wilde juist ruzie in de familie over de erfenis helpen voorkomen. De zoon heeft hem, kort na het overlijden van vader, gevraagd een bondige verklaring af te geven omdat die beslag wilde leggen op zijn erfdeel omdat hij bang was dat het erfdeel naar Amerika zou verdwijnen. Achteraf vindt hij dat hij zijn verklaring anders had moeten verwoorden en met name de conclusie achterwege had moeten laten.

5. De overwegingen van het college

Verweerder was niet de behandelend arts van wijlen vader. Desalniettemin had hij de onderhavige verklaring niet, althans niet in de vorm waarin die gedaan is, moeten afgeven. Door het afgeven van de verklaring heeft hij zich rechtstreeks gemengd in een familieruzie tussen de kinderen. Hij was er immers van op de hoogte dat de verklaring gebruikt zou worden voor juridische doeleinden van de broer van klagers. Juist nu het een geschil binnen de directe familie betrof, had verweerder uiterst voorzichtig moeten zijn en elke schijn van partijdigheid moeten voorkomen. In de verklaring worden conclusies getrokken die in de verklaring niet of onvoldoende worden onderbouwd, zodat voor betrokkenen, waaronder klaagsters, niet was na te gaan waarop de conclusies waren gebaseerd. Verweerder had zich moeten realiseren dat zijn verklaring bij klaagsters de indruk kon wekken gedaan te zijn enkel ten voordele van hun broer. Het college acht de klacht gegrond en acht het passend aan verweerder de maatregel van waarschuwing op te leggen.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht gegrond en legt verweerder de maatregel van waarschuwing op.

Aldus beslist door mr. A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter,

mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, dr. E.C.M. Bollen, A.F.A. van de Reepe,

J.A.M. te Riele als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2010 in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris                                                                                                                           voorzitter