ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0120 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 0956b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0120
Datum uitspraak: 11-03-2010
Datum publicatie: 11-03-2010
Zaaknummer(s): 0956b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klaagster is moeder en tevens curator van haar 33-jarige zoon (klager) die onder behandeling stond van een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking. Klagers verwijten verweerder, gz-psycholoog in die instelling, onder meer dat hij heeft nagelaten te zorgen voor deugdelijke zorg en begeleiding. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college beschouwt verweerder als eerste (maar in ieder geval mede) verantwoordelijk voor de opstelling, uitvoering en evaluatie van het persoonlijk plan van klager en rekent het hem aan dat het bestaande, ook door verweerder zelf als onvoldoende aangemerkte beleid langdurig (ongeveer twee jaar) is voortgezet totdat de situatie zodanig uit de hand liep dat klager, verdacht en later veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, werd gedetineerd en aansluitend gedwongen in een psychiatrisch ziekenhuis werd opgenomen. Dit klachtonderdeel wordt gegrond verklaard: waarschuwing.

Uitspraak: 11 maart 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 maart 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

en

C

wonende te B

klagers

gemachtigde mr. E. Geerings te Veldhoven

tegen:

F

gezondheidszorgpsycholoog

werkzaam te B

wonende te G

verweerder

gemachtigde mr. H. Nieuwenhuizen te Eindhoven

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvulling daarop

-         het verweerschrift

-         een brief van de gemachtigde van klagers d.d. 15 januari 2010

-         een brief van de gemachtigde van verweerder d.d. 20 januari 2010.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare zitting van 1 februari 2010 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster is de moeder en curator van klager. De kantonrechter heeft haar gemachtigd de onderhavige klacht in te dienen.

Klager is vanaf 1994 cliënt geweest van (de rechtsvoorgangers van) E, een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking, hierna: de instelling. De instelling verleent geen psychiatrische zorg in engere zin; indien sprake is van psychiatrische problematiek wordt hulp en advies gevraagd aan gespecialiseerde instellingen. Klager heeft van jongs af aan een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en gedragsafwijkingen die tenderen naar een autistische vorm. Hij heeft een indicatie voor 24-uursondersteuning in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking.

In 2000 werd klager wegens, kort gezegd, onmogelijk gedrag uit de op een terrein geboden intramurale zorg voor mensen met en verstandelijke beperking gehaald. Medio 2001 kwam hij zelfstandig in een door de instelling gehuurd appartement te wonen, onder toezicht van de instelling, onder gelijktijdige dagbesteding op een locatie van de instelling. Omstreeks oktober 2005 ging het ook daar mis, na diefstal en bedreiging. Klager kreeg voor die locatie een terreinverbod; de dagbesteding eindigde in januari 2006 definitief en is daarna niet meer van de grond gekomen.

Op 16 november 2005 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Volgens het daarvan door verweerder opgemaakte verslag was doel van het gesprek enerzijds kennismaking en verder wilde verweerder met klaagster spreken over de “deplorabele toestand” van klager op dat moment. In het gesprek waren partijen het erover eens dat klager striktere begeleiding nodig had in een meer beschutte woonsituatie. Het grote belang van goede dagbesteding is uitdrukkelijk aan de orde geweest. De vraag was hoe een en ander kon worden bereikt tegen de wil van klager. Verweerder heeft geopperd een voorlopige Rechterlijke Machtiging (RM) te vragen; klaagster stond daar volledig achter en gaf haar toestemming voor het vragen van een RM. Verweerder zou bespreken welke actie ondernomen moest worden om tot een voorlopige RM te komen.

Klager liet vervolgens steeds minder toe dat hij werd begeleid; zijn flat vervuilde tot een onbeschrijfelijk vieze bende, er was stank- en geluidsoverlast en er ontstond (weer) onrust over zijn aanwezigheid in de nabijheid van jonge kinderen. In november 2007 werd klager gearresteerd op verdenking van diefstal, verduistering en brandstichting in de flat en werd hij gedetineerd. Tijdens de detentie heeft de instelling de flat doen ontruimen. Voordat klager (op 13 juni 2008) vrij kwam, heeft de rechtbank bij beschikking van 2 juni 2008 een voorlopige machtiging verleend tot opname in een psychiatrisch ziekenhuis tot en met 4 december 2008, hetgeen ertoe leidde dat klager, nadat de instelling contact had opgenomen met een psychiatrisch ziekenhuis, aldaar aansluitend werd opgenomen.

In december 2004 was tussen de instelling en klaagster een zogeheten overeenkomst 24-uursondersteuning betreffende klager gesloten. In deze overeenkomst is – onder meer – bepaald dat binnen negen maanden na plaatsing in overleg met klaagster als wettelijk vertegenwoordiger een persoonlijk plan zou worden opgesteld, waarin de afspraken met de cliënt (klager) zouden worden beschreven. Verder is in deze overeenkomst bepaald dat een medewerker zou worden aangewezen die als eerste verantwoordelijk zou zijn voor het opstellen, uitvoeren en evalueren van het persoonlijk plan.

In augustus 2006 heeft de instelling aan klaagster het persoonlijk plan ter ondertekening aangeboden. In het plan is verweerder genoemd als diegene die als behandelcoördinator, samen met de (niet BIG-geregistreerde) zorgcoördinator en hoofd zorgeenheid namens de instelling zou ondertekenen. Ondertekening van het plan heeft niet plaatsgevonden omdat klaagster bezwaar had, maar het is wel de leidraad geweest voor de verdere behandeling.

3. Het standpunt van klagers en de klacht

Klagers verwijten verweerder het volgende:

a. nalaten te zorgen voor deugdelijke zorg en begeleiding van klager

b. aansturen op een strafrechtelijk traject en ten onrechte niet verwijzen naar een andere hulpverlener

c. nalaten klaagster te informeren over belangrijke zaken

d. schending van het beroepsgeheim

e. nalaten een woonplek te bieden.

Ad a

Er vond geen dagelijks contact met klager plaats. Vanaf 2 januari 2006 was er geen enkele dagbesteding meer geregeld, terwijl steeds werd aangegeven dat dit voor klager heel belangrijk was. Klaagster was het met die gang van zaken niet eens; met name was zij het niet eens met het voortdurend terreinverbod dat reeds vanaf medio 2001 gold. Vanwege dit verbod en het ontbreken van een daginvulling is klager afgegleden. Voor verweerder was de daginvulling geen punt van aandacht. Verweerder had eerder moeten ingrijpen en maatregelen moeten treffen voordat klager zichzelf en zijn appartement vervuilde en verwaarloosde.

Ad b

Op een gegeven moment ontstonden problemen met de woonomgeving. Buurtbewoners beklaagden zich bij verweerder over onder meer de stankoverlast; dit vormde geen reden om klager intensiever te begeleiden of hem in een andere woonvorm te plaatsen. Toen de buurtpolitie zich ermee ging bemoeien, stuurde verweerder aan op een strafrechtelijk traject; kennelijk meende verweerder dat dit de beste oplossing was voor klager. Hulp van de (crisisdienst van) GGZ werd afgewezen.

Ad c

Klaagster is niet op de hoogte gesteld van afspraken over de medicatie en over het stoppen van medicatie omdat klager de medicatie weigerde.

Klaagster is niet op de hoogte gesteld van de problemen die ontstonden met de buurt en van klachten van buurtbewoners over vermeend misbruik van kinderen door klager. Op 17 oktober 2007 vond een gesprek plaats van (onder meer) verweerder met de buurtbrigadier en iemand van het woonbedrijf. Daags daarvoor werd klaagster telefonisch benaderd of zij daarbij wilde zijn. Dat lukte haar niet;  een verzoek om een ander tijdstip voor het gesprek werd niet ingewilligd. Zij is ook later niet meer geïnformeerd. Afgesproken was dat er meermalen per jaar evaluaties zouden plaatsvinden. Ook dat is niet gebeurd en er zijn ook geen verslagen aan klaagster gezonden.

Ad d

Op 22 augustus 2007 is letterlijke informatie verstrekt uit de dagrapportage aan de buurtbrigadier: “Verteld wat er in de rapportage staat met betrekking tot dat gesprek” (met curator en coördinator). Verder is er op 17 oktober 2007 informatie verstrekt aan de vertegenwoordiger van de verhuurder van het appartement van klager waarbij “een beeld” werd geschetst van het project en van klager.

Ad e

Verweerder heeft in een gesprek met klaagster op 7 november 2007 aan klaagster duidelijk gemaakt dat het appartement van klager zou worden ontruimd, terwijl hij zich slechts in voorarrest bevond.  Klaagster was het daarmee niet eens. Toch heeft verweerder ervoor gekozen om op 18 februari 2008 te ontruimen. Verweerder heeft verzuimd een passende woonplek te bieden.

4. Het standpunt van verweerder

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de klacht

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht niet-ontvankelijk is. Verweerder is gedragskundige. Hij heeft een adviserende taak, waarbij hij het door een ander geleid team adviseert. Zijn werk is locatiegebonden, dus niet team- of cliëntgebonden. Hij houdt zich niet bezig met de dagelijkse zorg, verzorging of begeleiding van cliënten.

Ten aanzien van de inhoud van de klacht

Ad a

Deze klacht is alleen al ongegrond omdat de daaraan ten grondslag gelegde gedragingen niet door verweerder zijn verricht. De zorgmedewerkers van de instelling hebben zich zeer ingespannen om de best mogelijke zorg aan klager te bieden. De andersluidende stellingen van klagers zijn onjuist en worden niet bewezen. Klager kon niet gedwongen worden de hulp van de instelling te aanvaarden; dat is regelmatig met klager, met klaagster, met GGZ en met de inspectie besproken. Niet wordt aangegeven welke zorg van de instelling werd verwacht en hoe de instelling meer had kunnen doen. Klaagster nam bewust afstand tot klager en dwong hem ook niet enige vorm van hulp te aanvaarden. Zij had daartoe meer mogelijkheden dan de instelling. Er is destijds nagedacht over de mogelijkheid om een RM te vragen, maar de instelling kan dat niet doen; door de instelling ingewonnen adviezen bij een psychiater gaven aan dat een dergelijke machtiging waarschijnlijk niet verleend zou worden.

Ad b

Dit onderdeel is feitelijk ongegrond en niet gespecificeerd toegesneden op verweerder. Dat laatste had wel op de weg van klagers gelegen.

Er is niet aangestuurd op een strafrechtelijk traject en al helemaal niet door verweerder. Verweerder heeft die macht ook niet. De buurtagent voorzag (dagrapport 16 juli 2007) dat het wachten was op de dag dat het mis zou gaan en heeft dat niet willen afwachten. Dat betekent niet dat verweerder heeft aangestuurd op een strafrechtelijk traject.

Het is ook onjuist dat niet is verwezen naar een andere hulpverlener. Het tegendeel is waar. De instelling heeft steeds geprobeerd zoveel mogelijk hulpverleners bij de zorg voor klager te betrekken zoals SPD, GGZ, RIBW, reclassering en inspectie. In de klacht wordt niet onderbouwd wanneer de crisisdienst hulp wilde bieden, welke hulp is geboden en welke zou zijn geweigerd. Er was – bijvoorbeeld – jaarlijks overleg met de psychiaters van GGZ, ook als daar geen aanleiding voor was. Klager wilde zelf de aangeboden hulp van GGZ niet aanvaarden. Klager is ook in het kader van de samenwerkingsovereenkomst door de psychiater van GGZ gezien; zie bijvoorbeeld de dagrapportage uit de maand december 2005; die hulp is door klager afgewezen.

Ad c

Ook deze klacht richt zich niet tegen verweerder, zodat de klacht alleen al om die reden dient te worden afgewezen. Daarbij komt dat klaagster uitdrukkelijk had aangegeven afstand te willen houden en slechts beperkt wilde worden geïnformeerd; evaluatie eens per kwartaal achteraf en daarnaast slechts in geval van een calamiteit. Als daar sprake van was, is klaagster steeds geïnformeerd.

Dat klaagster zich niet vrij kon maken voor het gesprek op 17 oktober 2007 is niet aan de instelling te verwijten; het gesprek moest vanwege de acute noodsituatie op korte termijn worden gepland en alle betrokkenen hebben hun agenda aangepast. In dat gesprek heeft het woonbedrijf aangegeven dat het niet langer bereid was te accepteren dat klager gebruik maakte van woonruimte van het woonbedrijf.

Niet wordt gemotiveerd waarom verweerder zou moeten laten weten aan klaagster dat klager zijn taakstraf niet had voltooid.

Dat er geen evaluaties zijn geweest, is niet juist. Er zijn, zoals blijkt uit de verslagen, wel degelijk evaluaties geweest en niet mag uit het oog worden verloren dat klaagster zelf geen prijs stelde op frequente evaluaties en afstand van de situatie wilde nemen.

Ad d

Verweerder is op 17 augustus, noch op 17 oktober aanwezig geweest bij het betrokken gesprek. Bovendien blijkt niet dat er iets verteld is dat geheim diende te blijven. Er is ook geen absolute plicht tot geheimhouding. Dit belang dient afgewogen te worden tegen andere belangen.

Ad e

Deze klacht miskent de aard van de overeenkomst. Vanaf het moment dat klager geen gebruik meer maakt van de AWBZ-plaats bij de instelling krijgt de instelling daarvoor geen vergoeding meer. Met klaagster was afgesproken dat het appartement ontruimd zou worden, zoals bevestigd in het overleg van 7 november 2007. De instelling heeft zich bereid verklaard te zorgen voor opvang van klager na zijn detentie maar zij is niet verplicht het eerder gebruikte appartement aan te houden.

5. De overwegingen van het college

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

Het college is van oordeel dat klagers ontvankelijk zijn.

Zij beklagen zich over handelen of nalaten door verweerder in strijd met de zorg die hij in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde hulpverlener ten opzichte van klager behoorde te betrachten, waarbij verweerder zich heeft begeven op het gebied van de individuele, klager betreffende, gezondheidszorg. Dat is voldoende voor de ontvankelijkheid van de klacht. Dat verweerder daarbij slechts een adviserende rol zou hebben gehad, maakt dit oordeel, wat er ook van deze stelling zij, niet anders.

Ten aanzien van de inhoud van de klacht

Het college stelt het volgende voorop.

Ingevolge de overeenkomst tot verlening van 24-uursondersteuning diende een medewerker te worden aangewezen die als eerste verantwoordelijk is voor het opstellen, uitvoeren en evalueren van het persoonlijk plan van klager. Deze aanwijzing heeft ten onrechte niet plaatsgevonden. Wel heeft verweerder ter zitting gezegd dat hij als behandelcoördinator verantwoordelijk is voor de invulling van het persoonlijk plan. Gelet op een en ander gaat het college ervan uit dat verweerder als eerste, maar in ieder geval als aangewezen ondertekenaar mede, verantwoordelijk is voor de opstelling, uitvoering en evaluatie van het persoonlijk plan.

Ad a

Toen op 16 november 2005 verweerder en klaagster met elkaar spraken was duidelijk dat het met klager erg slecht ging. Aan klager was de toegang tot de locatie van de instelling, waar de dagbesteding plaatsvond, ontzegd, hij had (ook volgens verweerder) onvoldoende strikte begeleiding, zijn woonsituatie was niet adequaat en niet duidelijk was hoe een en ander kon worden bereikt tegen de wil van klager. Verweerder heeft bij die gelegenheid de mogelijkheid van het vragen van een voorlopige RM genoemd als een haalbare stap. Daarvan is niets terecht gekomen. Weliswaar stelt verweerder dat er contact is geweest met een psychiater en dat die heeft gezegd dat een dergelijke aanvraag waarschijnlijk niet zou worden verleend, maar van een dergelijk contact is niet gebleken en ook is niet gebleken dat klaagster hierover is geïnformeerd. Ook is niet gebleken dat er, veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat het door verweerder bedoelde contact met de psychiater heeft plaatsgevonden, naar alternatieven voor klager is gezocht, dat alles terwijl toch duidelijk was dat handhaving van de bestaande situatie onverantwoord was, zowel uit het oogpunt van behandeling en begeleiding van klager als uit het oogpunt van bescherming van belangen van derden.

Het college rekent het verweerder aan dat het bestaande, ook door verweerder als onvoldoende aangemerkte, beleid langdurig (ongeveer twee jaar) is voortgezet totdat, onvermijdelijk, de situatie in november 2007 zodanig uit de hand liep dat klager, verdacht en later veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, werd gedetineerd en aansluitend gedwongen in een psychiatrisch ziekenhuis werd opgenomen.

Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

Ad b

Weliswaar is klager in aanraking gekomen met politie en justitie en is dit, zoals uit het voorgaande blijkt, naar het oordeel van het college (mede) te wijten aan een te lang volgehouden afwachtende houding van verweerder, maar niet is gebleken dat verweerder bewust heeft aangestuurd op een strafrechtelijk traject.

Voldoende is voorts komen vast te staan dat er wel degelijk contacten (ook van klager zelf) zijn geweest met andere hulpverlenende instanties.

Ad c

Volgens het persoonlijk plan diende de zorgcoördinator of persoonlijk begeleider (dus anderen dan verweerder) eens per kwartaal contact op te nemen met klaagster en daarbij het afgelopen kwartaal door te spreken. Het betreft hier dus geen (rechtstreekse) verplichting van verweerder. Bovendien is komen vast te staan dat klaagster, (door omstandigheden gedwongen) te kennen had gegeven dat zij op enige afstand wenste te blijven.

 Het is ook niet gebleken dat klaagster, die in het gesprek van 16 november 2005 nog vond dat zij voldoende op de hoogte werd gehouden, in de periode daarna te kennen heeft gegeven dat zij onvoldoende werd geïnformeerd.

Hoewel de informatieverstrekking en de verslaglegging daarvan beter hadden gekund, acht het college in de gegeven omstandigheden onvoldoende grond aanwezig voor een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van verweerder.

Ad d

Niet is gebleken dat verweerder persoonlijk enig aandeel heeft gehad in het schenden van zijn beroepsgeheim, verband houdende met de gesprekken van 22 augustus en 17 oktober 2007.

Ad e

Naar het oordeel van het college is verweerder met betrekking tot het beëindigen van de huur van het appartement van klager, waarover tevoren met klaagster is gesproken, niet nalatig geweest; de detentie van klager, alsmede het gegeven dat klager in het betrokken appartement niet op zijn plaats was, vormden een redelijke grond voor de beëindiging van de huur. Ook na de detentie was er geen reden om een andere plek aan te bieden, omdat daarin door de aansluitende opname in een psychiatrisch ziekenhuis was voorzien. 

De maatregel

Nu een onderdeel van de klacht gegrond is verklaard, zal het college een maatregel opleggen; het college acht de maatregel van waarschuwing passend.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart onderdeel a van de klacht gegrond en legt verweerder ter zake de maatregel op van waarschuwing;

-         wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gewezen door mr. H.P.H. van Griensven, als voorzitter, mr.drs. M.Y. Klik en

dr. X.M.H. Moonen, als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2010 in aanwezigheid van de secretaris.