ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 0949a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0103
Datum uitspraak: 24-02-2010
Datum publicatie: 24-02-2010
Zaaknummer(s): 0949a
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  

Uitspraak: 24 februari 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 25 februari 2009 binnengekomen klacht van:

A

verblijvende te B

klager

tegen:

C

psychiater

werkzaam te D

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvullingen daarop

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek.

Er is geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De secretaris heeft op grond van het bepaalde in art. 66 lid 4 Wet BIG voorgesteld de klacht zonder verder onderzoek in raadkamer af te wijzen.

De zaak is op 13 januari 2010 in raadkamer besproken.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager is, na veroordeling, in 1980, tot een gevangenisstraf met (toen nog) TBR, al vele jaren ter beschikking gesteld van de regering. Hij verblijft thans in een psychiatrische inrichting te V. In 2005 heeft de minister de longstaystatus aan klager opgelegd. Naar aanleiding van een verzoek tot opheffing van deze status heeft verweerder, in collegiale samenwerking, op 5 december 2008 een (negatief) advies uitgebracht als lid van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Longstay.

Van 1997 tot juni 2002 was verweerder hoofd behandeling van de FPK van het psychiatrisch ziekenhuis, waar klager als TBS-gestelde was opgenomen.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager beklaagt zich erover, naar het college begrijpt, dat het door verweerder gegeven advies onjuist en onzorgvuldig is en dat sprake is van belangenverstrengeling.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder vraagt zich af of de klacht ontvankelijk is, omdat niet de gezondheidstoestand van klager primair werd beoordeeld, maar het gevaar op recidive, gerelateerd aan bestaande psychopathologie.

Op het verdere verweer zal hierna, voor zover nodig, worden teruggekomen.

5. De overwegingen van het college

Naar het oordeel van het college is de klacht ontvankelijk; het uitbrengen van een rapportage als hier bedoeld, betreft wel degelijk het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.

Verder overweegt het college inhoudelijk als volgt.

Rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt door het Centraal Tuchtcollege volgens vaste jurisprudentie aan de hierna volgende criteria getoetst:

1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt,

2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,

3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,

4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en

5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, en/of heeft de rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst. Ten aanzien van

de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

Naar het oordeel van het college kan de door verweerder (mede) uitgebrachte rapportage  deze toets(en) doorstaan.

Voorts is het college van oordeel dat het enkele feit dat verweerder hoofd was van een afdeling waar klager in de bovengenoemde periode verbleef (meer is niet komen vast te staan), onvoldoende grond oplevert om te concluderen dat van belangenverstrengeling sprake is en het rapport uit dien hoofde op onjuiste wijze tot stand zou zijn gekomen.

Het college acht de klacht kennelijk ongegrond en zal de klacht daarom afwijzen.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. H.P.H. van Griensven, als voorzitter, G.B.W.M. Wensing en

M.Ch. Doorakkers, als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out, als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2010 in aanwezigheid van de secretaris.