ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0098 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 0942

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0098
Datum uitspraak: 01-03-2010
Datum publicatie: 01-03-2010
Zaaknummer(s): 0942
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder, als bedrijfsarts werkzaam, onder meer desinteresse, te weinig kennis, slechte begeleiding en informatieverstrekking. Verweerder geeft zich ten onrechte uit voor bedrijfsarts. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college is van oordeel dat verweerder klager serieus heeft genomen, met de vereiste kennis heeft gehandeld en de juiste adviezen heeft gegeven. Dat klager deze adviezen niet heeft opgevolgd, kan verweerder niet worden verweten. Tot zover is de klacht ongegrond. Verweerder stond en staat niet als bedrijfsarts ingeschreven in het specialistenregister en handelt in strijd met artikel 17 lid 1 en 2 van de Wet BIG. Dit onderdeel is gegrond: waarschuwing.  

Uitspraak: 1 maart 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 maart 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigden C en D te B

tegen:

E

arts

werkzaam te F

wonende te G

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en de aanvulling daarop

-         het verweerschrift

-         de repliek met bijlagen

-         de dupliek en de aanvulling daarop

-         nadere reacties van klager op de dupliek d.d. 17 december, 18 december en 30 december 2009, met bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 18 januari 2009 behandeld. Partijen waren aanwezig, klager bijgestaan door zijn gemachtigden en verweerder door mr. Burghouts.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager krijgt in augustus 2007 een burnout en last van hartritmestoornissen. Zijn werkgever schakelt Maetis arbodiensten in. Verweerder is werkzaam bij Maetis en treedt op als bedrijfsarts. Hij ziet klager voor het eerst op 21 september 2007 en stelt voor een coach in te schakelen. De werkgever verzoekt verweerder om geen druk te leggen op een spoedig herstel, aangezien dat bij klager averechts zal werken. Klager stelt tijdens het tweede spreekuur van 5 oktober 2007 voor om zelf een coach te zoeken. De werkgever blijkt in december 2007 niet bereid de kosten van deze coach voor zijn rekening te nemen. Verweerder stelt dan voor om bureau Arbeid en Psyche in te schakelen. Klager ontvangt op 15 januari 2008 daarvoor de formulieren, maar besluit geen gebruik te maken van dit bureau, inmiddels PsyQ geheten. Klager start in januari 2008 op advies van zijn huisarts en met goedkeuring van verweerder met begeleiding door een eerstelijns psychologe. In april 2008 begint klager thuis enkele werkzaamheden voor zijn werkgever te verrichten, die in de daaropvolgende periode geleidelijk aan worden uitgebreid. In juli 2008 worden de contacten met de eerstelijns psychologe afgebouwd. Begin september 2008 heeft klager een conflictueus gesprek met zijn werkgever. Daarna gaat het slechter met klager en wordt op 5 september 2008 een extra spreekuur ingelast. Op advies van verweerder heeft klager op 22 september 2008 een gesprek met een coach, die volgens verweerder ook als mediator kan worden ingezet in het conflict van klager met zijn werkgever. Klager ziet na het eerste gesprek geen heil in verdere contacten met deze coach. Klager is op advies van zijn huisarts dan inmiddels gestopt met de 20 uur die hij voor zijn werkgever thuis werkte en heeft weer begeleiding van de eerstelijns psychologe.

Klager vraagt een deskundigenoordeel aan bij het UWV. Dat constateert in zijn rapport van 10 oktober 2008 dat de werkgever niet genoeg heeft gedaan om klager weer aan het werk te helpen en geen directe ondersteuning heeft geboden bij het opstarten van een goede burnout training. Het UWV adviseert klager om een bureau voor mentale coaching in te schakelen. Verweerder stelt klager naar aanleiding van het UWV rapport op 24 oktober 2008 voor om eerst de nadere diagnostiek en een behandelvoorstel van het bureau voor mentale coaching af te wachten en later met mediation te beginnen. Klager heeft op 6 november 2008 een intake gesprek bij het bureau voor mentale coaching, maar ziet af van verdere begeleiding door dit bureau.

In de daaropvolgende periode wordt duidelijk dat klager geen vertrouwen (meer) heeft in verweerder. Hij wordt in januari 2009 overgedragen aan een andere arts bij Maetis. Klager vraagt op 7 februari 2009 om een kopie van het medisch dossier. Dat ontvangt hij van Maetis op 29 mei 2009, na tussenkomst door het College Bescherming Persoonsgegevens.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder - kort weergegeven - dat door diens totale desinteresse, te weinig kennis, slechte begeleiding en onvoldoende informatieverstrekking, tegenwerking en foutieve inschatting van de klachten de gezondheidstoestand van klager ernstig is verslechterd. Door het hele proces is ook de relatie van klager met zijn werkgever onder druk komen te staan. Verweerder geeft zich ten onrechte uit voor bedrijfsarts en weigert het medisch dossier aan klager te verstrekken

4. Het standpunt van verweerder

Er is geen normale vertrouwensband tot stand gekomen. Vrijwel geen enkel advies van verweerder is opgevolgd, zoals een tijdige start van de behandeling, begeleiding door een coach, niet voortijdig het conflict zoeken met de werkgever en niet starten van een behandeling na de intake bij het bureau voor mentale coaching.

Verweerder heeft in een vroeg stadium de juiste diagnose gesteld en de juiste adviezen gegeven, maar het was (de partner van) klager, die een langdurige time-out wenste, hetgeen niet kan worden betiteld als adequaat herstelgedrag. Verweerder heeft geen druk gelegd op klager om zijn werkzaamheden snel te hervatten. Omdat klager zich niet door verweerder wilde laten adviseren heeft verweerder zich beperkt tot zijn rol als procesbegeleider en dat impliceert een zekere terughoudendheid in relatie tot de behandeling. De behandeling is niet optimaal verlopen en klager is door verschillende factoren in mentaal opzicht achteruit gegaan, maar dat valt verweerder niet te verwijten. Verweerder is niet geregistreerd als bedrijfsarts. Hij heeft echter wel een opleiding gevolgd bij de voorloper van NSPOH, is in het bezit van verschillende deelspecialisaties en neemt deel aan intervisie en aan relevante opleidingen en cursussen op zijn vakgebied. De term bedrijfsarts verschijnt automatisch op verschillende documenten van Maetis, omdat deze geautomatiseerd zijn opgemaakt. Sinds half  januari 2009 is verweerder formeel niet meer betrokken bij het dossier van klager.

5. De overwegingen van het college

Verweerder adviseerde klager in september 2007 om een coach in de arm te nemen. Dat is een gebruikelijk advies in de situatie waarin klager zich toen bevond. Verweerder nam vervolgens de wens van klager om zelf een coach te zoeken serieus en wachtte de uitkomst daarvan af. Dat de werkgever de kosten van die coach niet wilde betalen kan verweerder niet worden aangerekend. Verweerder heeft daarop voorgesteld om bureau Arbeid en Psyche (PsyQ) in te schakelen, dat deskundige ondersteuning biedt bij werkgerelateerde psychische problemen. Klager heeft dit advies niet opgevolgd en in zoverre heeft de kleine vertraging die tussen half december 2007 en half januari 2008 is opgetreden geen invloed gehad op het genezingsproces van klager. De terugslag die klager begin september 2008 ondervond vindt niet zijn oorzaak in het handelen van verweerder, maar in een conflict tussen klager en zijn werkgever. Verweerder heeft adequaat gehandeld door (andermaal) een coach voor te stellen, die tevens als mediator kon optreden in de relatie van klager met de werkgever. Klager heeft aan het eerste gesprek met de coach geen vervolg gegeven. In dit verband valt dan ook alleszins te begrijpen dat verweerder eerst het rapport van het UWV wilde afwachten, alvorens klager verder te adviseren. Verweerder heeft het voostel van het UWV om een bureau voor mentale coaching in te schakelen ondersteund, maar (ook) dat advies heeft klager niet ter harte genomen.

Tenslotte heeft verweerder, toen duidelijk werd dat de vertrouwensband met klager ontbrak en ook niet meer tot stand zou komen, klager overgedragen aan een andere arts en dat was eveneens zorgvuldig jegens klager.

Het college heeft de indruk dat klager vrijwel van aanvang aan onvoldoende vertrouwen heeft gehad in verweerder. Klager zag verweerder als een verlengstuk van de werkgever, zo staat in het rapport van het UWV van oktober 2008. Misschien had verweerder het wantrouwen bij klager kunnen wegnemen en mogelijke misverstanden kunnen voorkomen door in een van de eerste spreekuurcontacten of bij het opstellen van de probleemanalyse WIA op 5 oktober 2007 zijn rol als arbo-arts nader toe te lichten en zijn positie in relatie tot respectievelijk klager, werkgever en behandelaar(s) te verduidelijken. De tuchtrechtelijke toets is echter niet of verweerder anders of beter had kunnen handelen, maar of verweerder voldoende zorgvuldig jegens klager heeft gehandeld. Het college concludeert dat verweerder klager serieus heeft genomen, met de vereiste kennis heeft gehandeld en de juiste adviezen heeft gegeven. Dat klager deze niet heeft opgevolgd kan verweerder niet worden verweten. Gebleken is niet dat de verslechtering van de situatie van klager het gevolg is geweest van het handelen van verweerder.

Het college is evenmin gebleken dat verweerder achter de rug van klager om medische kwesties met zijn behandelaars heeft besproken. Verweerder heeft contact opgenomen met de huisarts, de eerstelijns psychologe en de psychiater van het bureau voor mentale coaching, maar dat was om informatie te ontvangen over de voortgang van de behandeling, niet om medische gegevens uit te wisselen. De informatie die het bureau voor mentale coaching over klager heeft ontvangen is afkomstig van de case manager en niet van verweerder. Verweerder heeft de case manager daar geen opdracht voor gegeven.

Klager heeft lang moeten wachten op zijn medisch dossier. Dat is vervelend voor klager, maar niet de schuld van verweerder. Verweerder heeft klager op diens verzoek op 26 september 2008 zijn medische gegevens verstrekt. Omdat verweerder in februari 2009 niet langer de arbo-arts was van klager was hij niet (meer) in het bezit van het dossier.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht op deze onderdelen ongegrond is.

Klager verwijt verweerder terecht dat hij de titel ‘bedrijfsarts’ voert. Verweerder stond en staat niet als zodanig ingeschreven in het specialistenregister en handelt in strijd met artikel 17 lid 1 en 2 van de Wet BIG. Dat de papieren van Maetis geautomatiseerd met de ondertiteling bedrijfsarts worden opgemaakt pleit verweerder niet vrij. Hij kon dit met een simpele pennenstreek corrigeren en hanteert de beschermde titel ook in andere correspondentie/mailberichten.

De klacht is op dit punt gegrond en het college acht de hierna op te leggen maatregel passend.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht gegrond ten aanzien van het door verweerder ten onrechte voeren van de titel ‘bedrijfsarts’;

-         legt verweerder hiervoor de maatregel van waarschuwing op;

-         wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gewezen door mr. dr. A.C. Oosterman-Meulenbeld als voorzitter,

mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist en drs. J.D.M. Schelfhout, mr. drs. C.M.F. van Roessel en dr. A.L.M. Mulder, als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2010 in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris                                                                                                                           voorzitter