ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0096 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 08189

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0096
Datum uitspraak: 01-03-2010
Datum publicatie: 01-03-2010
Zaaknummer(s): 08189
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder dat hij in het kader van een rapportage op grond van de Vreemdelingenwet geen zelfstandig onderzoek heeft verricht naar de behandelmogelijkheden in Italië en klager niet heeft onderzocht. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college is van oordeel dat verweerder zich bij het uitbrengen van het advies heeft gebaseerd op eigen onderzoek naar de medische problematiek rond klager en dat hij zich ervan heeft vergewist dat voldoende adequate behandelmogelijkheden voor klager in Italië aanwezig waren. Jegens klager is zorgvuldig gehandeld.  De klacht is ongegrond.  

Uitspraak: 1 maart 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 december 2008 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde mr. E. Derksen te Arnhem

tegen:

C

bedrijfsarts

werkzaam te D

wonende te E

verweerder

gemachtigde mr. A.C. de Die te ‘s-Gravenhage

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek en de aanvulling daarop met producties, toegezonden bij schrijven d.d. 29 december 2009.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 18 januari 2010 behandeld. Verweerder was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde van klager was, met bericht van verhindering, niet aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager is van Irakese afkomst en stond in 2008 onder behandeling van een specialist in verband met psychische problemen. Klager zou in overeenstemming met de Dublin Verordening (EG 343/2003) worden overgedragen aan Italië, aangezien hij daar zijn eerste asielverzoek had ingediend. Klager heeft de Staatssecretaris op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet verzocht om uitstel van die overdracht op medische gronden. De Staatssecretaris heeft daarop medisch advies ingewonnen bij het Bureau Medische Advisering (BMA). In opdracht van het BMA ziet verweerder klager op 2 september 2008, waarbij klager wordt bijgestaan door een tolk. Op 3 september 2008 brengt verweerder advies uit aan de Staatssecretaris. Verweerder concludeert dat klager psychische klachten heeft en last van slaapstoornissen en dat hij lijdt aan suïcidale gedachten, alsmede dat de klachten verband houden met traumatische gebeurtenissen in het verleden. De vraag of dergelijke klachten in Italië behandeld worden beantwoordt verweerder als volgt: Op basis van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mag ervan worden uitgegaan dat deze klachten in Italië op gelijke wijze kunnen worden behandeld als in Nederland (…). Er zijn m.n. geen psychotische kenmerken en evenmin is er sprake van een klinische psychiatrische opname thans of in het verleden of een medisch gedocumenteerde tentamen suïcide(…). Reizen in het algemeen is toegestaan. Betrokkene kan reizen met de gebruikelijke vervoermiddelen zoals vliegtuig, trein, auto of boot. Hij dient de medicatie mee te nemen.

De Staatssecretaris verleent klager bij beschikking van 12 september 2008 geen uitstel van de overdracht aan Italië met de volgende motivering: Naar aanleiding van de adviesnota van BMA van 3 september 2008   wordt besloten dat artikel 64 van de Vreemdelingenwet niet van toepassing is op betrokkene. Redengevend hiervoor is dat uit de nota van BMA van 3 september 2008 blijkt dat betrokkene wel in staat is om te reizen. Voorts is bij overdracht aan Italië geen medische noodsituatie op korte termijn te verwachten. Immers op basis van het interstatelijke vertrouwensbeginsel mag ervan worden uitgegaan dat de klachten van betrokkene in Italië op gelijke wijze kunnen worden behandeld als in Nederland.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij geen zelfstandig onderzoek heeft verricht naar de behandelmogelijkheden in Italië en dat hij niet heeft onderzocht of een behandeling in Italië adequaat en effectief voor klager is.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft, alvorens het advies aan de Staatssecretaris uit te brengen, een onderzoek ingesteld naar de medische problematiek rond klager en heeft klager gezien in aanwezigheid van de tolk. Verweerder beschikte tevens over medische informatie, die bij de adviesaanvraag was gevoegd: een brief van 14 augustus 2008 van een sociaal geneeskundige van de Medische Opvang van Asielzoekers en een brief van 4 april 2008 van een arts en psycholoog van het Centrum voor angst- en stemmingsstoornissen. Verweerder heeft de vraag naar behandelmogelijkheden verkort beantwoord onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft alvorens het advies uit te brengen zelf gekeken naar de behandelmogelijkheden in Italië voor klachten als die waaraan klager lijdt en deze zijn vergelijkbaar met de behandelingsmogelijkheden in Nederland.

5. De overwegingen van het college

Een van de uitgangspunten van de Dublin Verordening is dat (medische) voorzieningen in beginsel vergelijkbaar mogen worden verondersteld tussen de lidstaten van (toen nog) de Europese Gemeenschap. De Verordening kent een hardheidsclausule. Deze is voor Nederland nader geconcretiseerd in de humanitaire clausule, opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000 (C3/2.3.6.4). Op grond van die clausule kan een uitzondering op het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden gemaakt indien de betrokken vreemdeling - in casu klager - aannemelijk maakt dat het uitgangspunt dat de medische voorzieningen in beginsel vergelijkbaar worden verondersteld en ook te zijner beschikking staan, in zijn geval niet geldt.

Klager heeft tijdens het onderzoek en het gesprek op 2 september 2008 niet met verweerder over (het ontbreken van) behandelmogelijkheden in Italië gesproken. Ook het klaagschrift maakt daar geen melding van. Hoewel aan klager moet worden toegegeven, gelet op de vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege (o.a. uitspraak d.d. 7 april 2008, CT 2008/123), dat verweerder in zijn advies de voor klager in Italië aanwezige voorzieningen iets uitgebreider had kunnen weergeven betekent dat nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De tuchtrechtelijke toets is immers niet of verweerder anders of beter had kunnen handelen, maar of verweerder jegens klager voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Dienaangaande staat vast dat verweerder zich bij het uitbrengen van het advies aan de Staatssecretaris heeft gebaseerd op eigen onderzoek naar de medische problematiek rond klager, alsook dat verweerder zich er met het oog op die problematiek van heeft vergewist dat voldoende adequate behandelmogelijkheden voor klager in Italië aanwezig waren. Verweerder heeft bij het onderzoek vastgesteld dat klager geen last (meer) had van suïcidale gedachten en dat hij in een redelijk stabiele toestand was. De angst van klager was gerelateerd aan hetgeen hij in het verleden in Irak had meegemaakt en niet aan hetgeen hem in Italië te wachten stond.

Naar het oordeel van het college was verweerder in staat de toestand van klager zelfstandig te beoordelen, aangezien verweerder veel asielzoekers met psychiatrische klachten ziet en regelmatig cursussen volgt op het terrein van de (interculturele) psychiatrie en medicatie.

Het college komt tot de conclusie dat verweerder jegens klager zorgvuldig heeft gehandeld. De klacht is ongegrond en zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. dr. A.C. Oosterman-Meulenbeld als voorzitter,

mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet als lid-jurist en drs. J.D.M. Schelfhout, mr. drs. C.M.F. van Roessel en dr. A.L.M. Mulder als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2010 in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris                                                                                                                           voorzitter