ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0093 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 0971

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0093
Datum uitspraak: 24-02-2010
Datum publicatie: 24-02-2010
Zaaknummer(s): 0971
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder, arts, in het kader van een beoordeling voor een ontheffing van de inburgeringsplicht tot het verkeerde oordeel te zijn gekomen: onder meer zou het advies niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college is van oordeel dat de rapportage op een aantal punten niet voldoet aan de eisen die daaraan volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege gesteld mogen worden. Dit gedeelte van de klacht is gegrond: waarschuwing.

Uitspraak: 24 februari 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 20 april 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde mr. L. Bovenkamp te Maastricht

tegen:

C

arts

werkzaam te B

wonende te D

verweerder

gemachtigde mr. R.W. Janssen te Heerlen

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek

-         aanvullende informatie ontvangen van klager d.d. 3 november 2009

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 13 januari 2010 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigde van klager heeft pleitnotities overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

In het kader van een verzoek door klager tot ontheffing van zijn inburgeringsplicht diende klager een advies over te leggen van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen onafhankelijke arts.

Op grond van het Besluit Inburgering kan een dergelijke ontheffing worden verleend, indien redelijkerwijs verwacht mag worden dat de aard en de ernst van de psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap zodanig zijn, dat het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar na de aanvraag tot de ontheffing kan worden behaald.

Met het oog op het verkrijgen van een dergelijk advies heeft klager samen met zijn dochter, die de Nederlandse taal machtig is, het spreekuur van verweerder, als arts werkzaam bij GGD E, bezocht op 8 januari 2009. Klager is een vluchteling die wegens een posttraumatische stressstoornis (PTSS) onder behandeling is bij het F, waar hij een à twee keer per week gesprekken voert.

Klager heeft tijdens het gesprek, zoals hem was verzocht, medische informatie aangereikt, zoals de groene kaart van zijn huisarts van 24 februari 2004 tot en met 12 november 2008, verschillende specialistenbrieven van cardioloog, radioloog, neuroloog, correspondentie uroloog, advies eerdere keuring in 2006 in het kader van een naturalisatietoets en de diagnose van het PCC. Daarvan ontbrak pagina 2, waarin het behandelplan werd vermeld.

Tijdens het gesprek heeft verweerder de stukken globaal doorgenomen en daarna nog eens grondiger. Verder heeft hij op 12 januari 2009 collegiaal overleg gehad. Op 28 januari 2009 heeft verweerder zijn “Rapportage medisch advies inburgeringsexamen” uitgebracht. Zijn conclusie luidde dat er geen medische bezwaren tegen het volgen van de inburgeringscursus waren en dat klager op medische gronden in staat werd geacht binnen een termijn van vijf jaar het inburgeringsexamen te halen.

Ter onderbouwing van deze conclusies heeft verweerder onder het hoofd probleemanalyse de medische situatie van klager omschreven, waarbij hij - onder meer – vermeldt:

“2007 PCC: zie brief: pag. 2 van 3 ontbreekt!! Aanduiding PTSS>  behandelplan ??”

En verder:

“Fysiek is betrokkene in staat om de inburgering te volgen. Het is niet duidelijk of de psychische problemen bezwarend zijn. De diagnose en het behandelplan zijn niet goed geduid. Omdat het niet volgen van de cursus de klachten niet doet verminderen en de gevolgen van een niet inburgering uiteindelijk ook psychische klachten kunnen veroorzaken, lijkt het me ondanks de psychische problematiek aangebracht betrokkene geen ontheffing te verlenen.”

De gemeente heeft dit advies overgenomen en de aanvraag geweigerd. Klager heeft bezwaar aangetekend; die procedure bij de bezwarencommissie van de gemeente loopt nog; de commissie heeft een nader medisch advies gevraagd (niet aan verweerder).

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht luidt, kort samengevat:

a) Het advies van verweerder is gebaseerd op onvoldoende informatie doordat verweerder geen contact heeft gehad met behandelaar(s) en heeft nagelaten de ontbrekende pagina in de PCC-diagnose met daarin het behandelplan alsnog op te vragen.

b) Het advies van verweerder kan niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder stelt voorop dat inburgering in het belang is van de betrokkene zelf, die bekend moet raken met Nederlandse gewoonten en de taal; alleen dan kunnen sociale contacten worden gelegd en kan, bijvoorbeeld, werk worden gevonden.

Klager heeft ten behoeve van het onderzoek op 8 januari 2009 de op hem van toepassing zijnde medische informatie meegenomen. Verweerder heeft klager bij die gelegenheid onderzocht. Verweerder heeft met hem een vragenlijst doorgenomen. Klager kan, gelet op onder meer zijn concentratievermogen, reactievermogen en zijn vermogen om informatie tot zich te nemen, adequaat reageren.

Klager reageerde adequaat op de vragen en vertoonde geen ernstige concentratiezwakte.

Klager gaf aan enkele fysieke complicaties te hebben, maar die waren niet zeer ernstig of levensbedreigend van aard. Verder deelde klager mede psychische belemmeringen te ondervinden, zoals slapeloosheid en angst. Deze klachten zijn echter niet atypisch voor vluchtelingen. Verweerder trof niet een man aan die niets meer kon. Op het eerste gezicht waren er voor verweerder geen gegronde redenen om te oordelen dat klager niet in staat was om binnen vijf jaar het inburgeringsexamen te halen.  Een behandeling wegens PTSS kon geen belemmering opleveren, omdat een dergelijke behandeling maximaal twee jaar duurt.

Na afloop van het onderzoek heeft verweerder de hem overhandigde medische stukken terdege bestudeerd. Daarin werd het beeld dat verweerder van klager had, bevestigd.

Wel ontdekte verweerder dat één pagina van het PCC-rapport ontbrak; verweerder heeft dit in de stukken vermeld. Gezien de inhoud van alle stukken en op basis van kennis en ervaring heeft verweerder geoordeeld dat deze ene pagina het hele medische beeld niet zou kunnen veranderen.

Uit via deze klachtprocedure door verweerder ontvangen stukken blijkt dat klager een GAF-score heeft van 60, dat hij een omscholingscursus houtbewerking heeft gevolgd en parttime als conciërge heeft gewerkt. Verweerder betreurt het dat klager nimmer de moeite heeft genomen het gesprek met hem aan te gaan.

5. De overwegingen van het college

Ad a)

Verweerder beschikte, dankzij klager, over uitvoerige schriftelijke medische informatie van behandelaars van klager. Verweerder was op de hoogte van de lichamelijke en psychische klachten, hij kende met name de diagnose PTSS en had eigen onderzoek verricht. Niet is komen vast te staan, dat hij over onvoldoende informatie beschikte en nadere informatie vanuit de behandelende sector nodig had. Weliswaar had het de voorkeur verdiend als verweerder de ontbrekende pagina van het PCC-rapport alsnog aan (de dochter van) klager had opgevraagd, maar gelet op de aan verweerder wél bekende gegevens over (de behandeling van) PTTS in het algemeen en hetgeen hem daarover specifiek ten aanzien van klager uit de stukken bekend was, levert dit geen tuchtrechtelijk verwijtbare tekortkoming op.

Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

Ad b)

Rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt door het Centraal Tuchtcollege volgens vaste jurisprudentie aan de hierna volgende criteria getoetst:

1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunt,

2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,

3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,

4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en

5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, en/of heeft de rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst. Ten aanzien van

de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.

Het college is van oordeel dat verweerder op meerdere onderdelen van het rapport niet aan deze eisen heeft voldaan.

Verweerder stelt dat niet duidelijk is of de psychische problemen bezwarend zijn, maar concludeert vervolgens dat er geen medische bezwaren tegen het volgen van de cursus zijn en klager op medische gronden in staat moet worden geacht binnen een termijn van vijf jaar het inburgeringsexamen te halen. Ook het feit dat het niet volgen van de cursus de klachten van klager niet doet verminderen en de gevolgen van een niet-inburgering ook psychische klachten kunnen veroorzaken, rechtvaardigen, gelet op de wettelijke regeling, niet de (onder de probleemanalyse vermelde) conclusie dat klager niet in aanmerking komt voor het verlenen van een ontheffing. 

Tenslotte zijn de bevindingen van het gestelde eigen onderzoek ten onrechte niet in de rapportage weergegeven.

Het ter zitting door verweerder aangevoerde verweer dat het format van de door hem uit te brengen rapportage onvoldoende ruimte biedt voor een volledig rapport kan hem niet baten, nu het niet onoverkomelijk voorkomt om zonodig een extra blad aan te hechten.

Het voorgaande houdt in dat dit onderdeel van de klacht gegrond is; het college acht het passend om verweerder daarvoor de maatregel van waarschuwing op te leggen.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart onderdeel b van de klacht gegrond en legt verweerder daarvoor op de maatregel van waarschuwing;

-         wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gewezen door mr. H.P.H. van Griensven , als voorzitter, prof.mr. F.C.B. van Wijmen , als lid-jurist, G.B.W.M. Wensing, M. Bonnet en M.Ch. Doorakkers , als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2010 in aanwezigheid van de secretaris.