ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0084 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 09119

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0084
Datum uitspraak: 17-02-2010
Datum publicatie: 17-02-2010
Zaaknummer(s): 09119
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager klaagt erover dat verweerder onvoldoende aandacht heeft voor een goede registratie van de door hem voorgeschreven medicijnen, waardoor medicijnen ten onrechte zijn voorgeschreven en niet aan de juiste persoon zijn verstrekt, en dat verweerder hem onheus heeft bejegend en niet serieus heeft genomen. Verweerder heeft gemotiveerd verweerder gevoerd. Het college is van oordeel dat de dossiervorming onvolledig en onjuist is. Uit het dossier blijkt niet wat de achterliggende reden van het voorschrijven van de medicatie is geweest. Het is niet aannemelijk geworden dat er een consult aan klager heeft plaatsgevonden. In zoverre is de klacht gegrond. Voor het overige zal het college de klachten afwijzen. Waarschuwing.    

Uitspraak: 17 februari 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 3 juli 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

gemachtigde mr. A. Diepeveen te Veenendaal

tegen:

C

huisarts

werkzaam en wonende te B 

verweerder

gemachtigde mr. N. van den Burg te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 6 januari 2010 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. De gemachtigde van klager heeft een pleitnotitie overgelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder is sinds 1982 huisarts, tot 2004 was hij werkzaam in een duopraktijk en daarna in een solopraktijk. Klager is al jaren patiënt bij verweerder; ook zijn voormalige partner en zijn kinderen staan in de praktijk van verweerder ingeschreven.

Op 26 oktober 2005 werden volgens vermelding in het medisch dossier van klager door een waarnemer van de praktijk van verweerder aan klager 15 tabletten diazepam van 5mg voorgeschreven. Op 4, 11 en 18 november, op 7 en 21 december 2005 en op 2 januari 2006 werden op telefonisch verzoek aan de assistente van verweerder na fiattering door verweerder dan wel zijn waarnemer ten behoeve van verweerder herhaalrecepten geschreven van eveneens 15 tabletten diazepam 5 mg, telkens met vermelding ‘1 maal per dag 1 tablet’. Op 30 mei 2008 heeft de waarnemer van verweerder nogmaals eenmalig diazepam 2 mg voorgeschreven. Dit recept is niet herhaald.

Op 16 oktober 2008 is de relatie van klager met zijn partner verbroken doordat de partner de woning heeft verlaten, waarna klager in het huis doses niet-gebruikte medicijnen vond.

In januari 2009 heeft klager, na eerdere telefonisch contacten, aan verweerder een brief  geschreven met de vraag wie op naam van klager in 2005, 2006 en 2008 het medicijn diazepam heeft aangevraagd, wat de reden was dat verweerder deze medicijnen ten behoeve van klager had voorgeschreven zonder klager te hebben onderzocht en hoe verweerder, gelet op het medicijngebruik van zijn ex-partner, een veilige omgeving voor zijn kinderen dacht te creëren. In de brief vermeldde klager dat hij die medicijnen (diazepam) niet had gebruikt of nodig had gehad.

Bij brief van 3 februari 2009 heeft verweerder, met betrekking tot de medicatie, geantwoord dat hij niet kan controleren of klager bepaalde medicijnen die in het dossier van klager voorkomen, heeft besteld en ontvangen, omdat geen registratie wordt bijgehouden van de besteller en de afhaler.

Verder heeft verweerder geantwoord dat hij op grond van zijn beroepsgeheim geen informatie kon verstrekken over de ex-partner van klager. Ten slotte heeft verweerder met betrekking tot klagers zorg over het welzijn van zijn kinderen geschreven dat de Kinderbescherming zich zonodig wel bij hem zou melden, dat hij alleen zou kunnen verklaren over de periode dat klager nog met zijn ex-partner samen verantwoordelijk voor de kinderen was, dat hij sedertdien de kinderen niet of nauwelijks had gezien en dat klager nooit zorgen over de veiligheid van zijn kinderen had geuit, noch had geklaagd over het functioneren van zijn ex-partner. Daarna heeft nog een briefwisseling tussen partijen plaatsgevonden.

In oktober 2009 is een politieonderzoek gestart naar het stelselmatig toedienen van medicijnen aan de beide kinderen van klager, 5 en 8 jaar oud. De kinderen, die tot dan toe bij de ex-partner van klager woonden, zijn uit huis geplaatst.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager klaagt erover dat:

- verweerder onvoldoende tot geen aandacht heeft voor een goede registratie van de door hem voorgeschreven en/of verstrekte medicijnen, waardoor medicijnen ten onrechte zijn voorgeschreven en niet aan de juiste persoon zijn verstrekt en het patiëntendossier van klager onjuiste gegevens bevat;

- verweerder hem onheus heeft bejegend, met name in de laatste alinea van de brief van verweerder van 25 maart 2009.

Tenslotte, zo begrijpt het college, is klager van mening dat verweerder, toen klager te kennen gaf dat hij zich zorgen maakte over het welzijn van zijn kinderen, hem niet serieus heeft genomen.

4. Het standpunt van verweerder

Het medicijn diazepam is op 26 oktober 2005 voor het eerst door de waarnemer van verweerder aan klager voorgeschreven. De zeven daaropvolgende recepten betreffen herhaalrecepten die telefonisch zijn aangevraagd. Meestal verlopen deze aanvragen via de assistente en worden deze door de huisarts gefiatteerd. Verweerder kan zich herinneren gesproken te hebben met de ex-partner van klager. Zij vertelde dat klager door spanning op het werk slecht sliep, maar dat het met de door de waarnemer voorgeschreven medicatie beter ging. Mede op grond van deze informatie en, zoals verweerder ter zitting mededeelde, op grond van informatie van de waarnemer heeft verweerder de herhaalrecepten gefiatteerd. Bij slaapproblemen bestaat een indicatie voor diazepam. Aan volwassenen met slaapproblemen kan 5 tot 20 mg (maximaal 30 mg) worden voorgeschreven.

Het voorschrijven van het medicijn diazepam op 26 oktober 2005, moet gebeurd zijn in het kader van een consult door de waarnemer. Dat blijkt uit de vermelding van de initialen van de waarnemer in het dossier op die datum. Dat verweerder verschillende herhaalrecepten heeft uitgeschreven zonder klager zelf te spreken, acht hij niet verwijtbaar; verweerder was bekend met klager en de door zijn partner gepresenteerde slaapproblemen kwamen verweerder, gezien de drukke werkzaamheden van klager, logisch voor.

Het is niet gebruikelijk om te registreren aan wie de medicijnen worden verstrekt. Het is immers de apotheker die dat doet.

Het dossier van klager bevat geen onjuiste gegevens.

Verweerder is van mening dat hij klager niet onheus heeft bejegend; verweerder kan zich niet uitlaten over de ex-partner van klager.

Klager wilde telkens dat verweerder hem zou informeren over het medicijngebruik van zijn (ex)-partner, maar verweerder kon en wilde die informatie, gelet op zijn geheimhoudingsplicht, niet geven. Om dezelfde reden kan verweerder niets zeggen over hetgeen hij heeft gedaan naar aanleiding van de zorgen van verweerder over zijn kinderen.

5. De overwegingen van het college

Het eerste onderdeel van de klacht betreft het medisch dossier.

Klager stelt zich op het standpunt dat hij nooit diazepam voorgeschreven heeft gekregen, het ook nooit heeft ontvangen en ook niet heeft gebruikt.

Daartegenover stelt verweerder dat op 26 oktober 2005 zijn waarnemer deze medicatie in een consult aan klager heeft voorgeschreven. Verweerder beroept zich daarbij op de aantekening in het dossier van die datum, zoals hierboven onder de feiten weergegeven.

Het college is van oordeel dat de aantekeningen in het dossier daaromtrent te summier zijn. Als al (uit de enkele vermelding van de initialen van de waarnemer) zonder meer duidelijk zou moeten zijn dat op die dag een consult heeft plaatsgevonden, dan nog blijkt uit het dossier niet wat de achterliggende reden van het voorschrijven van de medicatie is geweest. Met andere woorden: van de vereiste vermelding volgens de zogenaamde SOEP-indeling is alleen de P ingevuld. Nu klager stelt dat er geen consult aan hem is geweest en verweerder door een onvolledige vermelding in het dossier niet aannemelijk kan maken dat er wel een consult aan klager heeft plaatsgevonden, gaat het college uit van de ook overigens aannemelijk geworden stelling van klager, dat het voorschrijven van de diazepam en het vervolgens verstrekken van recepten en de medicatie zelf geheel buiten hem om hebben plaatsgevonden.

Daaruit vloeit voort dat de dossiervoering niet alleen onvolledig maar ook (ten aanzien van het consult aan klager) onjuist is. Het college acht dit (mede) aan verweerder verwijtbaar. Het is weliswaar de waarnemer geweest die de betrokken aantekening op 26 oktober 2005 heeft gemaakt, maar verweerder is voor de onjuistheid mede verantwoordelijk, nu de onvolledigheid van de aantekeningen in het door hem beheerde dossier voor hem kenbaar was en hij niets heeft gedaan om de omissies te herstellen. Ter zitting heeft verweerder nog naar voren gebracht dat hij van zijn waarnemer had gehoord wat de reden van het voorschrijven van de medicatie was geweest, maar ook deze mededeling heeft hij ten onrechte niet in het dossier vermeld. Een correcte en volledige vermelding was in dit geval eens te meer van belang, nu verweerder via de herhalingsrecepten het ingezette beleid voortzette.

Overigens is de wijze waarop het voorschrijven van de medicatie via een consult in het dossier van klager werd vermeld niet beperkt tot de genoemde datum; ook op andere data is het, eveneens ten onrechte, op dezelfde wijze gebeurd.

In zoverre is de klacht gegrond.

Het college merkt nog op dat uit het dossier niet kenbaar behoefde te zijn door wie de (herhalings)recepten worden gevraagd en wie de recepten ophaalt. Het is niet ongebruikelijk dat een (bij de arts bekende) partner daarvoor belt en de medicatie ophaalt. Niet is komen vast te staan dat verweerder, die, naar ter zitting is komen vast te staan, niet op de hoogte was van de relatieproblemen tussen klager en zijn (ex)-partner, terzake argwaan had moeten hebben dan wel krijgen. Ook de snelle opeenvolging van de verzoeken hoefde, gelet op het korte tijdsbestek waarin deze verzoeken plaatsvonden en de geringe zwaarte van de doses deze argwaan (nog) niet op te wekken.

Voor het overige zal het college de klachten afwijzen. De door klager gewraakte alinea in verweerders brief van 25 maart 2009 (“Zij betreffen de naar mijn mening onverkwikkelijke activiteiten, die u ten toon spreidt om aan medische informatie over uw ex-vriendin te komen”) had beter niet in deze vorm geschreven kunnen worden, maar het college acht het gebruik van deze terminologie toch onvoldoende zwaarwegend om terzake tot een tuchtrechtelijke veroordeling te komen.

Of verweerder onvoldoende heeft gedaan ten behoeve van de kinderen van klager naar aanleiding van de zorgen die klager daarover uitte, kan het college niet beoordelen, nu het beroepsgeheim, waarop verweerder zich in dit verband terecht heeft beroepen, aan een beoordeling in de weg staat.

De college acht het passend om verweerder de maatregel van waarschuwing op te leggen.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart de klacht gegrond als in de rechtsoverwegingen omschreven en legt verweerder daarvoor op de maatregel van waarschuwing;

-         wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gewezen door mr. H.P.H. van Griensven, als voorzitter, mr. J.M.P. Drijkoningen, als lid-jurist, dr. G.H.M.I. Beusmans, dr. C. van der Heul en dr. C.J.C.M. Hamilton als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2010 in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris                                                                                                                           voorzitter