ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0082 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 0948

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2010:YG0082
Datum uitspraak: 17-02-2010
Datum publicatie: 17-02-2010
Zaaknummer(s): 0948
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  

Uitspraak: 17 februari 2010

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 18 maart 2009 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klaagster

gemachtigde C te D

tegen:

E

huisarts

werkzaam en wonende te D

verweerder

gemachtigde mr. A.V. Rijneke te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift en twee machtigingen

-         het verweerschrift

-         de repliek

-         de dupliek.

De zaak is op 6 januari 2010 in raadkamer besproken.

Er is geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De secretaris heeft op grond van het bepaalde in art. 66 lid 4 Wet BIG voorgesteld de klacht zonder verder onderzoek in raadkamer af te wijzen.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder was de huisarts van klaagster (geboren 2 augustus 1987). De onderhavige klacht betreft het optreden van verweerder als zodanig.

Als gemachtigde van klaagster treedt haar vader op.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht komt erop neer dat verweerder ten opzichte van klaagster niet de zorg in acht heeft genomen die hij had behoren te betrachten.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk is, omdat hij niet als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt.

Voorts stelt verweerder dat beoordeeld zal moeten worden of de dochter van klager instemt met de klacht. Verweerder twijfelt aan de geldigheid van de door klaagster aan haar vader verleende machtiging, omdat weliswaar moet worden aangenomen dat zij een schriftelijke machtiging aan haar vader heeft verleend om de klacht in te dienen, maar zij anderzijds toestemming heeft geweigerd om het college en verweerder kennis te laten nemen van haar medisch dossier en dat dossier deel te laten uitmaken van de processtukken.

Ten aanzien van de inhoud van de klacht merkt verweerder op dat hij, gelet op de voornoemde weigering en gelet op het feit dat hem bekend is dat tussen klaagster en haar vader sprake was van een zeer gecompliceerde relatie, niet kan uitgaan van toestemming van klaagster om informatie te verschaffen, terwijl hij voorts ook niet in staat is om zonder dossier verweer te voeren.

5. De overwegingen van het college

Het college gaat, mede gelet op de verleende machtiging, ervan uit dat de vader van klaagster als haar gemachtigde de klacht heeft ingediend; de onderhavige klacht wordt daarom niet beschouwd als een klacht van de vader maar als een klacht van de dochter, klaagster.

De secretaris van het college heeft, na verkregen machtiging van klaagster, een kopie van het medisch dossier van klaagster bij een andere arts dan verweerder opgevraagd en verkregen. Zorgvuldigheidshalve heeft de secretaris vervolgens het dossier rechtstreeks aan klaagster toegezonden met verzoek te berichten of het dossier als processtuk mocht worden aangemerkt, teneinde het aan verweerder en aan haar vader/gemachtigde te kunnen toezenden, met vermelding dat zij, klaagster, daarbij de mogelijkheid had bepaalde passages onleesbaar te maken.

Ondanks herhaald verzoek heeft klaagster niet gereageerd.

Gelet hierop kan verweerder niet verweten worden dat hij zich niet uitlaat over zijn behandelrelatie met klaagster, nog daargelaten dat aannemelijk is dat verweerder, zonder dossier, niet in staat is verweer te voeren.

Het college is niet in staat de gegrondheid van de klacht te beoordelen, nu het als gevolg van een aan klaagster toe te rekenen omstandigheid niet gebruik kan maken van een medisch dossier en nu door toedoen van klaagster ook geen sprake is van inhoudelijk verweer.

Daarom zal klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.

6. De beslissing

Het college:

-         verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus gewezen door mr. H.P.H. van Griensven, als voorzitter, dr. G.H.M.I. Beusmans en

dr. C. van der Heul, als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart, als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2010 in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris                                                                                                                           voorzitter