ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0784 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2010/065

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0784
Datum uitspraak: 21-12-2010
Datum publicatie: 22-12-2010
Zaaknummer(s): 2010/065
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:     Klager verweet de psychiater dat hij onzorgvuldig onderzoek had verricht,  onvoldoende informatie had opgevraagd bij de behandelende sector, klager vooraf geen inzage had geboden in de conceptrapportage, en onnodig grievende opmerkingen en onjuiste conclusies in de rapportage had neergelegd. De psychiater heeft de klacht betwist. Het college achtte de klacht grotendeels gegrond en heeft de psychiater de maatregel van een waarschuwing opgelegd.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 11 februari 2010 bij het tuchtcollege te Eindhoven binnengekomen en vervolgens na doorzending op 18 maart 2010 bij het college te Amsterdam binnengekomen  klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

tegen

C,

psychiater,

wonende te D,

werkzaam te E,

v e r w e e r d e r .

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift;

-                     het antwoord;

-                     de repliek met de bijlagen;

-                     de brief van klager, met een bijlage, binnengekomen op 22 juni 2010;

-                     de dupliek;

-                     de brief van klager, met bijlagen, binnengekomen op 3 augustus 2010;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van verweerder, met een bijlage, binnengekomen op 12 augustus 2010;

-                     de brief van klager, met bijlagen, binnengekomen op 20 oktober 2010;

-                     de pleitnotities van mr. W.B. Knook, door hem namens klager overgelegd ter terechtzitting.  

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door mr. W.B. Knook, verbonden aan de Bond van Nederlandse Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

a.       Aan klager, geboren op 10 december 1958, is vanwege psychische klachten, die verband houden met zijn uitzending naar Libanon in 1980/1981, door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) met ingang van 4 april 2005 een invaliditeitspensioen toegekend berekend naar een mate van invaliditeit van 30%.

b.      In juli 2007 heeft klager aan het ABP om een verhoging van zijn invaliditeitspensioen gevraagd omdat hij toegenomen klachten en beperkingen ervaart.

c.       Het ABP heeft medisch advies gevraagd aan verweerder.

d.      Verweerder heeft klager gezien op 9 november 2009. In het rapport van 26 november 2007 dat verweerder aan het ABP heeft uitgebracht is onder meer vermeld:

(…).

Betrokkene is bekend met dienstverband voor psychische klachten die in verband worden gebracht met de verrichte militaire dienst in Libanon. Betrokkene claimt verergering van psychische klachten. (…).

Verder gaf u mij:

·                   Voorlopig concept rapport d.d. 25-10-2007

·                   Rapport van F d.d. 12-09-2006

·                   Brieven van de behandelaar G d.d. 07-05-2005 en 04-07-2006

·                   Brief internist d.d. 11-10-2007

(…).

DSM-IV classificatie:

As 1:  309.81 posttraumatische stressstoornis

(…).

Ad IV Conclusie:

(…).

Ten tijde van mijn gesprek is het nauwelijks voorstelbaar dat deze man nog gewoon zijn werk doet. Hij maakt een zeer angstige indruk. Mijns inziens worden de door hem ervaren klachten geaggraveerd, zowel ten tijden van het onderzoek als bij het invullen van de UCL en SCL-90. Op de SCL-90 lijst (klachtenlijst) heeft hij op bijna alle gebieden enorm veel klachten, terwijl hij de dag ervoor gewoon gewerkt heeft. Dit kan nooit een momentopname zijn. (…). Ook de weergave van zijn levensverhaal ten tijde van het onderzoek in vergelijking met datgene wat er werkelijk in zijn leven gebeurd is, wijst op aggravatie.

(…).

Ad V Beantwoording van uw vragen:

(…).

8. De mate van invaliditeit met dienstverband schat ik op 30%.

e.       Klager heeft zich op 21 september 2007 ziek gemeld bij zijn werkgever. Ten tijde van het onderzoek door verweerder was klager nog ziek.

f.        Het ABP heeft in februari 2008 het verzoek van klager om verhoging van zijn invaliditeitspensioen afgewezen. Tegen dit besluit heeft klager bezwaar aangetekend, waarop nog niet door het ABP is beslist.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven en samengevat in dat verweerder:

1.                  het onderzoek niet op een zorgvuldige wijze heeft laten plaatsvinden;

2.                  onvoldoende informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector;

3.                  vooraf geen inzage heeft geboden in de concept-rapportage en aldus klager niet de mogelijkheid heeft geboden om correcties en aanvullingen te geven;

4.                  onnodig grievende opmerkingen en onjuiste conclusies in de rapportage heeft neergelegd.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1 Voorop staat dat volgens vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie een rapportage als door verweerder uitgebracht vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid aan de volgende eisen dient te voldoen:

·        In het advies moet op heldere en consistente wijze zijn uiteengezet op welke gronden de conclusie en het advies zijn gebaseerd;

·        De in de uiteenzetting genoemde gronden moeten op hun beurt aantoonbaar voldoende steun vinden in de feiten, omstandigheden en bevindingen, vermeld in het advies;

·        Bedoelde gronden moeten de daaruit getrokken conclusie kunnen rechtvaardigen;

·        De rapportage dient zich in beginsel te beperken tot het deskundigheidsgebied van de rapporteur, en

·        de methode van onderzoek teneinde tot de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kon tot het beoogde doel leiden, dan wel de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.

5.2. De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

Beoordeeld moet worden of aan de hiervoor vermelde eisen in voldoende mate is voldaan.

Het College is van oordeel dat de conclusie van verweerder in de rapportage dat sprake is van aggrevatie onvoldoende is onderbouwd. De conclusie aggrevatie kan niet, althans niet zonder nadere onderbouwing, die in de rapportage ontbreekt en ook ter terechtzitting door verweerder niet is gegeven, volgen uit de door verweerder beschreven discrepantie tussen de door verweerder afgenomen biografie en de biografie beschreven in eerdere rapportages. Het rapport is op dit punt onvoldoende inzichtelijk en consistent. Door na te laten te onderbouwen op welke wijze verweerder tot het oordeel is gekomen dat sprake is van aggrevatie is het rapport onvoldoende zorgvuldig opgesteld.

Bij klager is een posttraumatische stressstoornis geconstateerd, welke diagnose door verweerder wordt onderschreven. Het College is op basis van hetgeen ter terechtzitting is besproken en de weergave van de anamnese in de rapportage voorts van oordeel dat verweerder, gezien de psychiatrische aandoening van klager, onvoldoende een (gespreks)situatie heeft weten te creëren waarin klager zich kon uiten. Het door verweerder op 9 november 2007 verrichtte onderzoek is in die zin onvoldoende zorgvuldig uitgevoerd.

In de rapportage van verweerder wordt ten onrechte vermeld dat klager de dag voor het onderzoek gewoon heeft gewerkt. Klager was immers al vanaf 21 september 2007 ziek. Verweerder heeft onvoldoende geverifieerd of de door hem gepresenteerde feiten juist waren. Dit kan verweerder temeer worden verweten nu zijn conclusie dat sprake is van aggrevatie mede op dit (onjuiste) feit is gebaseerd. Een zorgvuldige verificatie van de feiten was voorts op zijn plaats nu verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid de rapportage, alvorens deze naar ABP te sturen, in concept en ter becommentariëring aan klager te doen toekomen.

Het College is verder van oordeel dat verweerder zowel in zijn schriftelijk verweer als ter terechtzitting weinig inzicht heeft getoond in zijn handelen.

Verweerder heeft voldoende kennisgenomen van informatie van de behandelend sector en eerdere rapportages. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

De conclusie is dat de klacht grotendeels gegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht een verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG). De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend. Het College neemt daarbij in aanmerking dat verweerder bij beslissing van 19 januari 2010 eerder door het College is gewaarschuwd.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de wet BIG geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 2 november 2010 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

R. Vogelenzang, M. Bakker en dr. T. Kuipers, leden-arts,

mr. W.A.H. Melissen, lid-jurist,

mr.  B.P.W. Busch, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 21 december 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. F.G. Bauduin, voorzitter

w.g. B.P.W. Busch, secretaris