ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0740 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/331

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0740
Datum uitspraak: 07-12-2010
Datum publicatie: 07-12-2010
Zaaknummer(s): 2009/331
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klager verweet de huisarts 1) dat hij hem niet had geïnformeerd over de melding bij het AMK en 2) dat hij ten behoeve van zijn ex-partner een verklaring had afgegeven waarin hij klager beschuldigde van agressief gedrag. De huisarts heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het college oordeelde het eerste klachtonderdeel ongegrond en het tweede klachtonderdeel gegrond. Het college overwoog ten aanzien van het tweede klachtonderdeel dat de huisarts een verklaring had afgegeven die een waardeoordeel inhield over klager en die een ander doel diende dan de behandeling van zijn patiënte. De huisarts had behoren te volstaan met het verwijzen van patiënte naar het AMK teneinde van deze instelling een verklaring over de melding te verkrijgen. Het college heeft de huisarts de maatregel van een waarschuwing opgelegd.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 2 november 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

huisarts,

wonende te B,

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het antwoord;

-                     de repliek;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van de advocaat van verweerder mr. A.M.P. Smilde, binnengekomen op 21 september 2010.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting op voet van artikel 57 lid 1 Wet BIG gezamenlijk behandeld met de klachtzaak tegen D, geregistreerd onder nummer 09/332.

Partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door mr. C.E.J.M. Heerkens Thijssen, advocaat te Amsterdam, en verweerder door mr. A.M.P. Smilde, advocaat te Utrecht.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klager is geen patiënt in verweerders praktijk. Zijn ex-partner en de drie kinderen zijn sedert 10 oktober 2008 patiënt bij verweerder. Klagers ex-partner is sedertdien enkele keren op het spreekuur geweest in verband met de gevolgen van huiselijk geweld. Verweerder is in januari 2009 benaderd door een maatschappelijk werkster van E vanwege haar zorgen over het oudste kind F die toen in E werd behandeld voor een aandoening in het autistisch spectrum. Verweerder heeft toen met toestemming van klagers ex-partner aanvullende informatie over de thuissituatie ingewonnen bij de vorige huisarts. In een multidisciplinaire bespreking, georganiseerd door E, waaraan ook verweerder deelnam, ontstond bij de aanwezigen een redelijk vermoeden van kindermishandeling in de vorm van huiselijk geweld waarbij de kinderen aanwezig waren. De uitkomst van dat overleg was, dat een melding bij het AMK aangewezen was. Verweerder heeft vervolgens op 17 februari 2009 een melding gedaan bij het AMK. Verweerder heeft klager niet in kennis gesteld van de melding. Op 28 april 2009 heeft verweerder op verzoek van klagers ex-partner schriftelijk bevestigd dat hij een melding had gedaan bij het AMK betreffende het “herhaaldelijk fysiek en verbaal agressieve gedrag van de vader van F.” Deze verklaring is gebruikt in een door klagers ex-partner tegen klager gevorderd straatverbod.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  klager niet heeft geïnformeerd over de melding bij het AMK;

2.                  ten behoeve van een gerechtelijke procedure een verklaring heeft afgegeven waarin hij klager beschuldigt van agressief gedrag.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

Voordat het college ingaat op de verwijten die klager verweerder heeft gemaakt, stelt het vast dat verweerder, blijkens hetgeen hij ter terechtzitting heeft verklaard en niet is betwist, in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft kunnen besluiten dat er in februari 2009 reden was voor een melding bij het AMK.

Ad 1:

Ter verdediging van zijn besluit om klager niet over de melding te informeren voert verweerder achtereenvolgens aan, dat klager geen patiënt bij hem was en dat hij dus ook niet over contactgegevens van klager beschikte; dat hem bekend was dat klager in het buitenland vertoefde; dat hij klagers ex-partner, zijn patiënte, had verzocht om klager te informeren; en dat hij verwachtte dat klager wel door het AMK op de hoogte gesteld zou worden van de melding. Ten slotte voert verweerder aan dat hij de bedreigingen door klager aan het adres van zijn patiënte waarvan hij in de spreekuurbezoeken kennis had genomen, serieus nam en dat hij zich ook zelf door klager bedreigd voelde temeer daar deze zich in het verleden dreigend had gedragen naar een medewerker van de kinderopvang.

Over de vraag of verweerder klager vooraf of achteraf had moeten informeren over de melding valt aan de gedragsregels voor artsen in de Meldcode kindermishandeling van de KNMG het volgende te ontlenen. In de regel bespreekt de arts de aanwijzingen en signalen van kindermishandeling met de ouders voorafgaand aan de melding, tenzij dit niet mogelijk is uit vrees voor de veiligheid of gezondheid van het kind of andere kinderen uit het gezin, als redelijkerwijs gevreesd moet worden dat de arts het kind daardoor uit het oog zal verliezen of als de arts vreest voor zijn eigen veiligheid. Het college overweegt dat klager weliswaar geen patiënt was van verweerder, maar dat niet is komen vast te staan dat het onmogelijk was voor verweerder om contact te hebben met klager. Ook is weersproken dat klager in het buitenland verbleef. Dit verweer kan daarom geen doel treffen.

Het college komt vervolgens bij de vraag, of de dreiging die verweerder heeft gevoeld reëel genoeg en zodanig ernstig is geweest, dat hij in redelijkheid heeft kunnen besluiten om klager niet over de melding te informeren. Het college beantwoordt deze vraag bevestigend en is van oordeel dat ook na het moment van de melding op 17 februari 2009 niet is gebleken van omstandigheden die verweerder ertoe hadden moeten nopen om klager, met wie verweerder geen behandelrelatie had, alsnog op de hoogte te brengen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 2:

Het tweede klachtonderdeel heeft betrekking op de schriftelijke verklaring die verweerder naar vaststaat, aan zijn patiënte, klagers ex-partner, op haar verzoek en ten behoeve van een gerechtelijke procedure heeft afgegeven. Verweerder voert allereerst aan, dat hij zich er niet van bewust is geweest dat zijn beknopte briefje als een geneeskundige verklaring moest worden gezien. Voorts stelt hij met de beste bedoelingen te hebben gehandeld vanwege zijn grote bezorgdheid voor zijn patiënte en de kinderen, en overtuigd van de noodzaak en de urgentie van zijn verklaring voor de veiligheid van het gezin. Het college overweegt dat verweerder een verklaring heeft afgegeven die een waardeoordeel inhield over klager en die een ander doel diende dan de behandeling van zijn patiënte. Vast staat dat verweerder zich daarvan terdege bewust is geweest. Een dergelijke geneeskundige verklaring dient objectief en deskundig te gebeuren. Een behandelend arts wordt niet geacht objectief te zijn ten opzichte van zijn eigen patiënt. Het college is daarom van oordeel dat verweerder had behoren te volstaan met het verwijzen van zijn patiënte naar het AMK teneinde van die instelling een verklaring over de melding te verkrijgen. Ten overvloede overweegt het college nog dat verweerder, als hij al gerechtigd zou zijn geweest tot het afgeven van een verklaring over de melding bij het AMK, hetgeen niet het geval is, zich had moeten beperken tot een zakelijke verklaring die niet meer inhield dan de mededeling dat hij de melding had gedaan.

Het college betrekt bij zijn overwegingen nog dat verweerder, zoals uit de schriftelijke stukken en ter terechtzitting is gebleken, achteraf heeft ingezien dat hij overhaast en onjuist heeft gehandeld, en voornemens is bij soortgelijke verzoeken voortaan zorgvuldiger te werk te gaan.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens patiënt en/of diens naasten had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend. Het college hecht eraan op te merken dat deze maatregel een zakelijke terechtwijzing behelst die de onjuistheid van de handelwijze naar voren brengt zonder daarop het stempel van laakbaarheid

te drukken.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.

Aldus gewezen op 12 oktober 2010 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

J.C. van der Molen, J. van Asma en P. Speelman leden-arts,

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist,

mr. S.S. van Gijn, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 7 december 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. F.G. Bauduin, voorzitter

w.g. S.S. van Gijn, secretaris