ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0739 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/332

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0739
Datum uitspraak: 07-12-2010
Datum publicatie: 07-12-2010
Zaaknummer(s): 2009/332
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klager verweet de waarnemend huisarts dat hij een verklaring had afgegeven ten behoeve van een gerechtelijke procedure waarin hij klager beschuldigde van langdurig, stelselmatig en ernstig huiselijk geweld. De huisarts heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het college oordeelde de klacht gegrond en overwoog dat de huisarts een verklaring had afgegeven die een waardeoordeel inhield over klager en die een ander doel diende dan de behandeling van de patiënt. Verweerder had het belang van het kind zwaarder laten wegen dan zijn geheimhoudingsplicht en de persoonlijke levenssfeer van klager. Het college achtte dit in het licht van verweerders bezorgdheid voor klagers kind weliswaar voorstelbaar, maar onjuist en in strijd met de gedragsregels voor artsen met betrekking tot het afgeven van geneeskundige verklaringen. Verweerder had door zijn handelen ernstige feiten naar buiten gebracht zonder deze op juistheid te controleren, en gericht “aan wie het aangaat” met het doel de gerechtelijke procedure te beïnvloeden. Het college heeft de huisarts de maatregel van een waarschuwing opgelegd.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 2 november 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

huisarts,

wonende te B,

destijds werkzaam te B,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het antwoord;

-                     de repliek;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van de advocaat van verweerder mr. A.M.P. Smilde, binnengekomen op 21 september 2010.  

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting op voet van artikel 57 lid 1 Wet BIG gezamenlijk behandeld met de klachtzaak tegen D, geregistreerd onder nummer 09/331. Partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door mr. C.E.J.M. Heerkens Thijssen, advocaat te Amsterdam, en verweerder door mr. A.M.P. Smilde, advocaat te Utrecht.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klagers ex-partner en de drie kinderen zijn sedert 10 oktober 2008 patiënt bij verweerders collega D. Tijdens diens vakantie heeft verweerder als waarnemend huisarts op 10 juli 2009, op verzoek van klagers ex-partner, een brief geschreven gericht “aan wie het aangaat” ten behoeve van een gerechtelijke procedure inzake het verkrijgen van vervangende toestemming voor de behandeling van klagers zoon E, geboren op 26 december 2002. Verweerder heeft klager niet geïnformeerd over deze brief. Op 10 mei 2010 heeft verweerder in een brief aan klager zijn verklaring van 10 juli 2009 herroepen en bericht dat deze verklaring als ingetrokken moest worden beschouwd.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder, zonder klager daarover te informeren, een verklaring heeft afgegeven ten behoeve van een gerechtelijke procedure waarin hij klager beschuldigt van langdurig, stelselmatig en ernstig huiselijk geweld.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

Uit de schriftelijke stukken en hetgeen ter terechtzitting is verklaard is komen vast te staan, dat verweerder klagers ex-partner, die patiënte was in de praktijk waar verweerder waarnam, niet kende. Ook met klager was verweerder niet bekend. Wel heeft de eigen huisarts het dossier van klagers ex-partner en de kinderen aan verweerder overgedragen. Verweerder heeft op 10 juli 2009 tweemaal telefonisch met klagers ex-partner gesproken, waarbij zij hem met klem heeft verzocht nog dezelfde dag een brief op te stellen ten behoeve van een rechtszaak die naar haar zeggen die middag zou plaatsvinden en waarin de rechter een belangrijke beslissing zou nemen over een (schaarse) behandelplaats voor de oudste zoon. Verweerder stelt, dat hij overtuigd was van de noodzaak en de urgentie van de verklaring en dat hij de rechter heeft willen beïnvloeden teneinde een juiste behandeling voor de oudste zoon van klager te bewerkstelligen. Verweerder voert aan dat hij uit bezorgdheid en in het belang van het kind heeft gehandeld. Verweerder stelt verder dat hij zich onder druk gezet heeft gevoeld door klagers ex-partner en dat hij een hoger doel heeft willen dienen, namelijk het belang van het kind. Ter terechtzitting is gebleken dat de bewuste rechtszitting niet op 10 juli 2009, maar pas later heeft plaatsgevonden.

In de verklaring stond onder meer het volgende:

“Er is in het gezin sprake van langdurig, stelselmatig en ernstig huiselijk geweld, bedreven door de ex-echtgenoot, de Hr. A. Wij hebben patiënte meermalen in mishandelde toestand op het spreekuur gezien en gemerkt dat een en ander ernstige negatieve terugslag heeft op het welbevinden van de drie kinderen, die van deze mishandelingen getuige zijn geweest.”

Het staat vast, dat verweerder zich bij het opstellen van de verklaring louter heeft gebaseerd op het medisch dossier van de eigen huisarts. Van klagers ex-partner heeft hij op 10 juli 2009 geen informatie verkregen over het vermeende handelen van klager.

Het college overweegt, dat het hier gaat om een geneeskundige verklaring die een waardeoordeel inhield en die een ander doel diende dan de behandeling van de patiënt. Een dergelijke geneeskundige verklaring dient objectief en deskundig te gebeuren. Een behandelend arts wordt niet geacht objectief te zijn ten opzichte van zijn eigen patiënt. 

Het college begrijpt het handelen van verweerder zo, dat hij naar zijn gevoel in een conflict van plichten is geraakt en ervoor gekozen heeft om aan de dringende wens van klagers ex-partner tegemoet te komen. Verweerder heeft het belang van het kind zwaarder laten wegen dan zijn geheimhoudingsplicht en de persoonlijke levenssfeer van klager. Het college acht dit in het licht van verweerders bezorgdheid voor klagers kind weliswaar voorstelbaar, maar onjuist en in strijd met de gedragsregels voor artsen met betrekking tot het afgeven van geneeskundige verklaringen. Verweerder heeft door zijn handelen ernstige feiten naar buiten gebracht zonder deze op juistheid te controleren, en gericht “aan wie het aangaat” met het doel de gerechtelijke procedure te beïnvloeden.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Aan een beoordeling van het verwijt dat verweerder klager niet op de hoogte had gebracht van de afgegeven verklaring, komt het college niet meer toe. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens patiënt en/of diens naasten had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

Het college meent dat de ernst van het verwijt dat aan verweerder, gezien de inhoud van de verklaring, gemaakt wordt, op zichzelf aanleiding vormt tot het opleggen van een maatregel die zwaarder is dan de lichtste. Het college hecht evenwel waarde aan het feit dat verweerder achteraf blijk heeft gegeven van inzicht in zijn onjuiste handelwijze door de verklaring van 10 juli 2009 bij brief aan klager te herroepen.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.

Aldus gewezen op 12 oktober 2010 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

J.C. van der Molen, J. van Asma en P. Speelman leden-arts,

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist,

mr. S.S. van Gijn, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 7 december 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. F.G. Bauduin, voorzitter

w.g. S.S. van Gijn, secretaris