ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0738 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/188

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0738
Datum uitspraak: 07-12-2010
Datum publicatie: 07-12-2010
Zaaknummer(s): 2009/188
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 juni 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

advocaat mr. A.J. Van,

tegen

C,

radioloog,

woonplaats kiezende te Utrecht ten kantore van haar advocaat

mr. O.L. Nunes,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het antwoord;

-                     de conclusie van repliek met de bijlagen;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid in een mondeling vooronderzoek te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2010 behandeld. Partijen waren daarbij aanwezig.

Ter zitting is gehoord als deskundige dr. H.H. Zonderland, radioloog in het AMC te Amsterdam.

Partijen hebben hun standpunten doen bepleiten door hun advocaten.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1              Klaagster, geboren op 27 maart 1978, werd op 4 januari 2007 door haar huisarts verwezen naar het spreekuur van de afdeling radiologie van E te D. De huisarts, F, noteerde bij gelegenheid van het consult van klaagster in de status het volgende:

“ 04.01.2007 C

S. knobbeltje li borst dat last veroorzaakt en pijn doet. geeft meer last, zit er al een jaar.

O. op 2 uur 2tal bobbeltjes, hard, gevoelig/pijnlijk. oksel gda

E. dd cyste.

Plan: mammografie. Echo evt.

          arts : ROM probl.: 0 “

De verwijsbrief van de huisarts luidt, voor zover van belang:

“ pijn li mamma op 2 uur.

2 kleine harde bolletjes.

Sterk in grootte wisselend, dd cysten? “

2.2. Op 11 januari 2007 is klaagster op het spreekuur van de afdeling radiologie gezien door de arts–assistent in opleiding tot radioloog G. Verweerster was die dag haar supervisor. Op de afdeling werd door G een echografisch onderzoek van de linkerborst verricht.

Het verslag van dat onderzoek luidt als volgt:

“Supervisie C. Patiente weigert mammografisch onderzoek ondergaan. Derhalve alleen echografisch onderzoek van de linker mamma . Ter plaatse van de palpabele afwijking zijn er goed afgrensbare, hypo-echogene laesies met een maximale diameter van 7 mm. Dit betreft een lipomen. In het laterale bovenkwadrant bevindt zich een grotere maar gemengde laesie welke een diameter heeft van maximaal 1.5 cm eveneens met aspect van een lipoom.

CONCLUSIE: multiple lipomen in de linker mamma. Geen aanwijzing voor maligniteit.”

2.3. Op 16 mei en 15 juni 2007 heeft klaagster haar huisarts wederom bezocht in verband met voortdurende klachten in haar borsten. Op 21 september 2007 heeft klaagster een afspraak gemaakt bij de mammapoli van H in I. Daarna heeft zij contact gezocht met haar huisarts die haar de gevraagde verwijzing heeft gegeven.

2.4. Bij onderzoek op 26 september 2007 in dat ziekenhuis werd het volgende geconstateerd :

“2007 september: mammacarcinoom links, 5 x 7 cm, vast, hobbelig, huidintrekking. In de oksel een drietal palpabele mobiele lymfomen van 1 cm doorsnede. PA : ductaal mammacarcinoom, ER positief, PR positief, HER 2 negatief. “

2.5. In aansluiting op dit onderzoek heeft klaagster chemotherapie ondergaan. Op 9 januari 2008 is de linkerborst verwijderd en is een okselklierdissectie uitgevoerd.

2.6. Op grond van het onderzoek ter zitting neemt het college als vaststaand aan dat de notitie gemaakt op 11 januari 2007 en inhoudend : “patiente weigert mammografisch onderzoek ondergaan “ onjuist is. Klaagster houdt het ervoor dat klaagster een dergelijk onderzoek niet heeft geweigerd.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven het volgende in :

A)    tijdens het consult van 11 januari 2007 heeft verweerster ten onrechte geen mammografie uitgevoerd, dan wel klaagster voor verder onderzoek doorverwezen naar een chirurg.

B)     Verweerster heeft in het radiologieverslag van 11 januari 2007 in strijd met de waarheid gerapporteerd dat klaagster weigerde een mammografie te ondergaan.

C)    Verweerster heeft de tijdens het consult van 11 januari 2007 gemaakte echo onjuist beoordeeld.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft – zakelijk weergegeven – gesteld dat zij, in navolging van de CBO richtlijnen mammacarcinoom: screening en diagnostiek (Utrecht CBO 2000), in aanmerking genomen de leeftijd van klaagster en de aanvraag van de huisarts op goede gronden heeft besloten een echografisch onderzoek te verrichten. Gelet op de bevindingen daarvan bestond er geen indicatie voor verder onderzoek.

Verweerster stelt voorts dat de plekjes die op 11 januari 2007 bij echografisch onderzoek zijn gevonden geen relatie hebben met de plaats waar zich later de maligne tumor heeft ontwikkeld.

5. De overwegingen van het college.

Het  college zal eerst klachtonderdeel B bespreken.

Zoals al uit de feiten gebleken, staat naar het oordeel van het college vast dat klaagster niet heeft geweigerd een mammografie te ondergaan. Gelet op haar klachten patroon en de bij haar bestaande ongerustheid is er in redelijkheid geen argument te bedenken op grond waarvan klaagster tot een weigering zou zijn gekomen. De vraag hoe -minst genomen – het misverstand is ontstaan kan hier verder onbeantwoord blijven. Verweerster is als supervisor verantwoordelijk voor de inhoud van het door G opgemaakte verslag. De omstandigheid dat destijds de controle op de gemaakte verslagen niet goed was georganiseerd, dient voor rekening van verweerster te blijven. Het had op haar weg gelegen de beweerdelijke mededeling – die op zich genomen ongebruikelijk is – zelfstandig op haar juistheid te controleren. Daarom is het naar het oordeel van het college ook noodzakelijk dat de supervisor zelf kennis draagt van de inhoud van een verslag voordat het in definitieve vorm is opgemaakt.

Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel A geldt dat het college dit, gelet ook op de verklaring van de deskundige ter zitting, verwerpt. Gelet op de leeftijd van klaagster en de inhoud van de toen geldende CBO richtlijn kon verweerster inderdaad besluiten klaagster niet naar een chirurg te verwijzen voor verder onderzoek. Het verrichten van een echo is bij een 28-jarige vrouw het eerst aangewezen onderzoek.

Klachtonderdeel C acht het college gegrond.

Het college voegt zich in deze naar het oordeel van de ter zitting gehoorde deskundige. De echo, die in technische zin goed is gemaakt, is ook door verweerster onjuist beoordeeld. Al geldt dat een echografisch onderzoek het eerst aangewezen is, daarbij past wel dat het een richtlijn betreft;  met andere woorden een uitgangspunt dat onverlet laat dat onder omstandigheden nader onderzoek noodzakelijk kan zijn.

Die situatie deed zich hier voor. De aanwezigheid van micro kalkdeeltjes gevoegd bij de door deskundige geconstateerde onscherpe begrenzing had reden moeten zijn voor verweerster om alert te zijn op mogelijk verdachte afwijkingen in een dergelijke situatie. Verweerster heeft de door G gemaakte echo wel bekeken maar een verkeerde inschatting gemaakt van de gevonden afwijking. Als bij uitstek deskundige op het terrein van mammografie kan haar daarvan een verwijt worden gemaakt. Wanneer niet zondermeer de afwijkingen als goedaardig of kwaadaardig kunnen worden geduid moet er vervolgonderzoek plaatsvinden. Het uitvoeren van een mammografie ligt dan voor de hand. Niet mag uit het oog worden verloren dat de huisarts in zijn aanvraag toch min of meer aanvullend onderzoek had gevraagd. Tenslotte geldt dat mammografie in de gegeven omstandigheden ook zonder problemen had kunnen worden verricht. In elk geval was de aan klaagster gedane mededeling dat de bevindingen moesten worden geduid als mastophatie onjuist. Verweerster had als supervisor in deze extra nauwkeurig moeten zijn nu meergenoemde G in de eerste week was van haar opleiding op de mamma-kamer.

Het standpunt van verweerster dat het carcinoom zich op een ander plek heeft voorgedaan deelt het college niet. Naar haar oordeel past het gevonden carcinoom heel wel in het kwadrant waarin eerder al afwijkingen zijn geconstateerd.

De conclusie van het voorgaande is dat twee klachtonderdelen gegrond zijn. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op beroepen in de individuele gezondheidszorg had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend. Het college heeft daarbij acht geslagen op de ernst van de verweten gedragingen, die naar het oordeel van het college het opleggen van een berisping rechtvaardigen. Een waarschuwing, doet, zo meent het college, onvoldoende recht aan de verantwoordelijkheid die verweerster heeft te dragen voor hetgeen klaagster is overkomen en met de gevolgen waarvan zij dagelijks wordt geconfronteerd.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege berispt verweerster.

Aldus gewezen op 12 oktober 2010 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

J.C. van der Molen, J. van Asma en P. Speelman leden-arts,

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist,

mr. S.S. van Gijn, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 7 december 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. F.G. Bauduin, voorzitter

w.g. S.S. van Gijn, secretaris