ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0733 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/143T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0733
Datum uitspraak: 30-11-2010
Datum publicatie: 07-12-2010
Zaaknummer(s): 2009/143T
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klager verweet de huisarts nalatigheid omdat hij bij klagers negentienjarige dochter een zwangerschap van drie à vier maanden niet zou hebben geconstateerd na lichamelijk onderzoek. De huisarts heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het college oordeelde dat de huisarts op grond van de NHG standaard Amenorroe geen genoegen had mogen nemen met de mededeling van de dochter dat geen seksueel contact had gehad. Hij had niet alleen moeten informeren naar haar menstruatiepatroon en anticonceptiegebruik maar hij had tevens moeten voorstellen een zwangerschapstest te doen. Het tweede klachtonderdeel dat de huisarts niet de dossiers van anderen aan klagers echtgenote had mogen meegeven, achtte het college eveneens gegrond. Het college legt de huisarts de maatregel van een waarschuwing op.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 4 mei 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

tandarts,

wonende te D,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met bijlagen;

-                     het aanvullend klaagschrift;

-                     het antwoord;

-                     de repliek;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief met bijlagen van klaagster, binnengekomen op 20 september 2010;

-                     de pleitnotities namens klaagster en namens verweerster overgelegd ter terechtzitting.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 5 oktober 2010 behandeld. De partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door mr. H.W.E. Vermeer, advocaat te Amstelveen. Verweerster werd bijgestaan door mr. C.B. Stenger, advocaat te Amsterdam.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster en haar gezin zijn ongeveer 13 jaar patiënt geweest in de praktijk van een tandarts in B, die eind 2007 heeft laten weten dat hij zijn praktijk had opgeheven en de dossiers had overgedragen aan Tandartsenpraktijk E. In deze praktijk was verweerster werkzaam, toen klaagster na ruim een jaar besloot kennis te gaan maken met de nieuwe tandarts. Klaagster heeft de praktijk van verweerster gebeld voor het maken van een afspraak. Aan haar is gevraagd of zij pijn had. Zij heeft daarop onder meer geantwoord dat zij af en toe lichte kiespijn voelde. Er is voor klaagster een afspraak van drie kwartier gepland bij verweerster voor 18 december 2008. Verweerster heeft toen het gebit van klaagster onderzocht, enkele tests uitgevoerd bij element 37 en 3 foto’s gemaakt. Verweerster heeft als diagnose een pulpitis gesteld, die gezien de uitkomsten van het onderzoek door haar als irreversibel werd aangemerkt. Als behandelopties heeft zij aan klaagster een wortelkanaalbehandeling voorgesteld. Op verzoek van klaagster heeft zij gemeld wat de kosten daarvan waren. Als alternatief heeft zij extractie van de kies genoemd. Klaagster heeft op grond van financiële overwegingen gekozen voor een extractie. Verweerster heeft klaagster verdoofd, is gestart met de behandeling en heeft wegens pijnklachten van klaagster bijverdoofd. Omdat klaagster aangaf nog steeds forse pijn te hebben, heeft verweerster de behandeling gestaakt en klaagster via een verwijsbrief doorverwezen naar een kaakchirurg met wie verweerster vaak samenwerkt.

Klaagster heeft de praktijk van verweerster verlaten. Zij hield pijn aan de kies. Zij heeft de kaakchirurg om financiële redenen niet bezocht. Zij is met haar pijnklachten niet terug geweest in de praktijk van verweerster. Klaagster heeft per brief van 19 januari 2009 aan verweerster voorgesteld om de nota voor de behandeling op 18 december

2008 (totaal € 73,60 voor controle, controlefoto’s en anesthesie) te crediteren. Verweerster is daarmee niet akkoord gegaan.

Klaagster is in maart 2009 behandeld door F. De kies is weer opgebouwd, waarbij uiteindelijk toch nog een wortelkanaalbehandeling noodzakelijk bleek. Mogelijk is in de toekomst nog een wortelkanaalbehandeling nodig.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1. een verkeerde diagnose heeft gesteld;

2. een verkeerde prognose heeft gegeven;

3. een verkeerd advies heeft gegeven;

4. de kosten onprofessioneel heeft besproken;

5. een lichte druk/drang tot behandeling heeft uitgeoefend;

6. de bedenkingen van klaagster niet serieus heeft genomen;

7. een verkeerde verwijzing heeft gegeven;

8. verkeerde informatie over de verzekering heeft gegeven;

9. heeft verzwegen dat de kies door haar mislukte trekpogingen is afgebroken;

10. klaagster heeft weggestuurd zonder de gebroken kies te hebben hersteld;

11. de verdoving onjuist heeft toegediend.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

Het college behandelt de klachtonderdelen, gelet op hun onderlinge samenhang, gezamenlijk onder de noemers "deskundige behandeling" en "bejegening". 

1. Deskundige behandeling.

Naar het oordeel van het college heeft verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klaagster een wortelkanaalbehandeling te adviseren en, toen bleek dat de kosten voor klaagster van belang waren, als alternatief een extractie voor te stellen. Hierbij neemt het college het volgende in aanmerking. Klaagster gaf pijn aan bij element 37. Verweerster heeft het gebit onderzocht, foto’s gemaakt en geconcludeerd dat sprake was van een ontstoken pulpa van element 37 en reversibiliteit van de ontsteking zeer onwaarschijnlijk was. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij op het pulpadak van de kies kon kijken. Verweerster heeft overwogen dat de ontsteking kon escaleren en kon ontaarden in een abces in het naderende weekend of in de kort daaropvolgende kerstrecesperiode. Aldus was voormeld advies van klaagster voldoende onderbouwd en niet onjuist. Hierop stuiten de klachtonderdelen 1, 2 en 3 af.

Klaagster heeft aanvankelijk gesteld dat verweerster klaagster onjuist of niet adequaat heeft verdoofd voordat zij tot extractie van de kies probeerde over te gaan. Ter terechtzitting heeft klaagster aangegeven dat zij wel wil aannemen dat de verdoving goed is gedaan. Wat hiervan ook zij, het college heeft geen aanleiding om te oordelen dat verweerster bij de verdoving tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Klachtonderdeel 11 slaagt niet.

Volgens klaagster is de kies die verweerster op 18 december 2008 heeft behandeld, afgebroken tijdens de poging tot extractie. Verweerster heeft dit gemotiveerd betwist. Het college heeft niet alleen kennisgenomen van deze standpunten van klaagster en verweerster, maar ook van de overgelegde stukken en foto’s. Op grond van de beschikbare informatie kan het college niet vaststellen wie van partijen het gelijk aan haar zijde heeft. Dat betekent dat de klachtonderdelen 9 en 10 niet verder kunnen worden beoordeeld en als ongegrond moeten worden aangemerkt.

2. Bejegening.

Klaagster stelt dat verweerster klaagster onder druk heeft gezet om tijdens de behandeling op 18 december 2008 een keuze te maken tussen de door verweerster voorgestelde behandelopties. Ook stelt klaagster dat verweerster de kosten van de behandeling niet professioneel heeft besproken en de bedenkingen van klaagster niet serieus heeft genomen. Verweerster heeft deze stellingen bestreden. Het college kan niet vaststellen wie van hen het gelijk aan haar zijde heeft. De klachtonderdelen 4, 5 en 6 kunnen daarmee niet verder worden beoordeeld en moeten als ongegrond worden aangemerkt.

Volgens klaagster was de verwijzing naar de kaakchirurg onjuist. Hierin volgt het college haar niet. Toen klaagster hevige pijn hield ondanks herhaalde verdoving en het niet mogelijk bleek de kies te trekken, terwijl verweerster had vastgesteld dat behandeling geïndiceerd was, heeft verweerster juist gehandeld door klaagster te verwijzen naar een kaakchirurg van wie zij wist dat die beschikbaar was. Dat verweerster desgevraagd aan klaagster de foto’s had moeten meegeven, is ter terechtzitting door verweerster bevestigd. Zij heeft daaraan toegevoegd dat de kaakchirurg er niet veel aan zou hebben gehad, omdat deze zelf foto’s zou maken. Wat hiervan ook zij, deze onzorgvuldigheid van verweerster is in dit geval verhoudingsgewijs onvoldoende zwaarwegend om verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken, waarbij ook meeweegt dat klaagster het hierbij heeft gelaten en verweerster geen kans meer heeft gehad deze omissie te herstellen. Klachtonderdeel 7 slaagt niet.

Klaagster stelt dat verweerster haar onjuiste informatie heeft gegeven over de dekking van kosten van de behandeling door kaakchirurg onder de ziektekostenverzekering. Naar het oordeel van het college was het niet de taak van verweerster om klaagster te informeren over de voorwaarden voor vergoeding van tandheelkundige- of kaakchirurgische kosten door de ziektekostenverzekeraar. Het college heeft geen aanleiding om te oordelen dat verweerster dit heeft miskend. Klachtonderdeel 8 faalt.

De conclusie van het voorgaande is, dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 5 oktober 2010 door:

mr. G. de Groot, voorzitter,

E.M.J Muller, H.C. Van Renswoude en H.C. Teune, leden-tandarts,

mr. R.M.S. van Berkestijn-Doppegieter, lid-jurist,

mr. P. Tanja, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 30 november 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. G. de Groot, voorzitter

w.g. P. Tanja, secretaris