ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0732 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/128T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0732
Datum uitspraak: 30-11-2010
Datum publicatie: 07-12-2010
Zaaknummer(s): 2009/128T
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt de tandarts dat hij is tekortgeschoten in de tandheelkundige zorg die zij van hem mocht verwachten onder andere door inadequaat te reageren op klaagsters pijnklachten. De tandarts heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het college heeft de klacht gemotiveerd afgewezen.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 april 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

tandarts,

wonende te D,

werkzaam te E,

v e r w e e r d e r.

1.         Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlage;

-                     het antwoord met de bijlagen;

-                     de repliek met de bijlage;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     inlichtingen, binnengekomen op 19 april 2010, 21 april 2010 en 27 april 2010,

-                     de brieven van klaagster, deels met bijlagen, binnengekomen op 27 oktober 2009, 26 januari 2010, 23 februari 2010, 16 augustus 2010, 5 september 2010 en 9 september 2010,

-                     de brieven van verweerder, binnengekomen op 22 december 2009 en 13 september 2010,

-                     een notitie van klaagster van 5 oktober 2010, overgelegd ter terechtzitting,

-                     de pleitnotities van mr. R.P.F. van der Mark, door hem namens verweerder overgelegd ter terechtzitting. 

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. R.P.F. van der Mark, advocaat te Utrecht.

2.         De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster is onder behandeling geweest van verweerder tussen 11 maart 2004 en 12 september 2008. Toen klaagster in 2004 voor het eerst bij verweerder kwam, was de toestand van haar gebit zorgwekkend. In de onderkaak waren alle molaren, behalve de 36, reeds verwijderd. Op de frontelementen in de onder- en bovenkaak zaten donkere vlekjes en randjes. In de bovenkaak had klaagster linksboven zwaar gevulde, merendeels avitale elementen met gedeeltelijke pinconstructies met een matige prognose. Rechtsboven waren er matig gevulde vitale elementen met een redelijke prognose. Verweerder heeft in de eerste paar jaar diverse voorstellen gedaan voor behandelingen en diverse behandelingen uitgevoerd. Klaagster had in de loop der jaren aanhoudende pijnklachten in het gebit. Na diagnostiek heeft verweerder in 2005 in overleg met klaagster element 25 getrokken en in 2007 element 26. In 2005 heeft verweerder klaagster verwezen naar de kaakchirurg, die een apexresectie heeft verricht. Tussen 11 maart 2008 en 21 augustus 2008 heeft verweerder, telkens na diagnostiek, de elementen 27, 17, 24 en 16 getrokken. Verweerder heeft voorafgaand aan de extracties alternatieve behandelopties met klaagster besproken.

3.         Het standpunt van klaagster en de klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder niet heeft geluisterd naar de klachten van klaagster en haar niet heeft verwezen naar een deskundige collega toen hij het zelf niet meer wist en het hele gebit wilde trekken. Ter zitting heeft klaagster als essentie van de klacht aangemerkt:

1.                  het niet tijdig doorsturen naar een deskundige behandelaar;

2.                  het ontbreken of niet stellen van de juiste diagnose;

3.                  geen behandelplan

4.                  continue ontstekingen tijdens behandelperiode

5.                  sinds de escalatie van de tandheelkundige behandelingen uit september 2008 en vertrek bij verweerder geen spoed/weekendbehandelingen meer nodig;

6.                  huidige behandelaars staan voor een extra moeilijke case vanwege handelen verweerder;

7.                  het verliezen van een baan in verband met continuïteit tandartsbehandelingen (maart 2008);

8.                  de huidige stand van zaken: blijvend letsel.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig voor de beoordeling van de klacht wordt daarop hierna ingegaan.

5.         De overwegingen van het college

5.1       Over de kwestie van het behandelplan, het derde klachtonderdeel, wordt als volgt overwogen. Het college constateert dat niet blijkt dat verweerder een behandelplan heeft opgesteld toen klaagster in 2004 patiënt werd in zijn praktijk. Het was op zichzelf beter geweest wanneer er in 2004 een behandelplan was gemaakt. Evenmin blijkt echter dat er in 2004 bijzonderheden waren in de klachten van het gebit, anders dan dat de gezondheidstoestand van het gebit problematisch was. Onder deze omstandigheden is er onvoldoende grond aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken van het ontbreken van een behandelplan in 2004. Klaagster heeft klachtonderdeel 3, evenals de klachtonderdelen 1, 2 en 4, toegelicht aan de hand van haar ervaringen rondom de behandeling in 2008. Het college ziet geen aanleiding om te oordelen dat verweerder in 2008 alsnog een behandelplan had moeten opstellen.

De klachtonderdelen 1, 2 en 4 betreffen het feit dat klaagster aanhoudende ontstekingen aan het gebit had, waarvan zij begrijpelijkerwijs de nodige hinder heeft ondervonden. Naar het oordeel van het college vloeiden die ontstekingen voort uit de gezondheidstoestand van haar gebit. Er waren voor verweerder geen aanknopingspunten om te denken aan een onderliggend ontstekingsprobleem. Verweerder hoefde klaagster dan ook niet te verwijzen naar een andere hulpverlener. Verweerder heeft toegelicht dat hij steeds een diagnose heeft gesteld en overleg met klaagster heeft gepleegd voordat hij een verrichting deed. Klaagster stelt weliswaar dat er sprake is geweest van het ontbreken of niet stellen van de juiste diagnose, maar in de stukken en de behandeling ter zitting heeft het college daarvoor geen aanknopingspunten gevonden. Zij wordt in deze stelling niet gevolgd.

Klaagster stelt dat verweerder vulmateriaal heeft doorgeperst in element 15 en verwijst daartoe naar een foto van de F van 16 september 2008 en rapportage van het G in E. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat klaagster na de laatste behandeling bij verweerder op 12 september 2008, bij H is geweest op 14 september 2008 en dat op daar gemaakte foto’s geen doorgeperst vulmateriaal is te zien. Onder deze omstandigheden kan niet komen vast te staan dat het vulmateriaal door verweerder is doorgeperst. Daarmee kan niet worden geoordeeld dat verweerder op dit punt een verwijt valt te maken.

De klachtonderdelen 5 tot en met 8 hebben betrekking op de gevolgen die klaagster stelt te ondervinden van de behandeling van verweerder. Zoals ter zitting met klaagster is besproken, lenen deze klachtonderdelen zich niet voor behandeling door het college. Zij vallen buiten de reikwijdte van artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Deze klachtonderdelen behoeven geen verdere bespreking.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 5 oktober 2010 door:

mr. G. de Groot, voorzitter,

E.M.J Muller, H.C. van Renswoude en H.C. Teune, leden-tandarts,

mr. R.M.S. van Berkestijn-Doppegieter, lid-jurist,

mr. P. Tanja, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 30 november 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. G. de Groot, voorzitter

w.g. P. Tanja, secretaris