ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0655 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/311GZP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0655
Datum uitspraak: 16-11-2010
Datum publicatie: 16-11-2010
Zaaknummer(s): 2009/311GZP
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt de Gz-psycholoog dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden door zonder haar toestemming informatie over haar openbaar te maken. De Gz-psycholoog heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het college heeft de Gz-psycholoog de maatregel van een waarschuwing opgelegd en oordeelde dat de Gz-psycholoog niet conform het bepaalde in artikel 88 Wet BIG en evenmin conform het bepaalde in III.3.2.22 en III.3.3.16 van de Beroepscode van het NIP had gehandeld. Dit gold zowel voor de informatie die de Gz-psycholoog van klaagster zelf als van haar ex-partner over klaagster had gekregen. De Gz-psycholoog had in redelijkheid met de mogelijkheid rekening kunnen en behoren te houden dat de verklaring in een gerechtelijke procedure kon worden gebruikt.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 13 oktober 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

gezondheidszorgpsycholoog,

wonende en werkende te D,

v e r w e e r s t e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met bijlage;

-                     het aanvullend klaagschrift met bijlagen;

-                     het antwoord met bijlagen;

-                     de repliek;

-                     de dupliek met bijlage;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 21 september 2010 behandeld.

De partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door mr. F.R. Menso, advocaat te Alkmaar.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerster is als gz- psycholoog werkzaam in D. Zij is behandelaar geweest van de ex-partner van klaagster, de heer E, hierna te noemen de ex-partner. Klaagster heeft van 1985 tot maart 2009 een relatie met hem gehad. Uit deze relatie zijn vier kinderen geboren.

In het jaar 2006 heeft de ex-partner zich op verwijzing van zijn huisarts tot verweerster gewend met klachten van uiteenlopende aard. Klaagster heeft enkele malen samen met hem de praktijk van verweerster bezocht.

Verweerster heeft op 8 april 2009 een brief aan de advocaat van de ex-partner, F te G, gezonden. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

Uw cliënt….. is al sinds geruime tijd bekend in onze praktijk. Niet alleen hij maar ook zijn oudste dochter… en zijn partner mevr. A  hebben de praktijk bezocht.

A  kwam toen met haar dochter naar de praktijk en gaf aan dat zij het belangrijk vond dat ….(haar dochter) met iemand ging praten, want dat zij zelf in haar jeugd hier moeilijkheden mee had en dit haar kind wou besparen. Deze contacten begonnen aardig te lopen en werden weer gestopt.

In 2008 nam …. (uw cliënt) weer contact op en gaf aan dat er in zijn relatie dingen niet goed gingen en dat hij hier aan wou werken…. Er zijn toen enkele gezamenlijke gesprekken geweest…

A  gaf aan dat zij hier niet mee overweg kon gezien haar verleden. Zij had zoveel al meegemaakt, eerst in haar thuissituatie waar ze uit de ouderlijke macht werd ontzet en later in het pleeggezin en de problemen rond een maatschappelijk werker en nog weer later in de relatie, die zij had voordat ze bij  … (uw cliënt)  kwam wonen.

….

Op het moment dat A  aangaf , dat ze met de twee oudste kinderen zou vertrekken naar H  werd …. (uw cliënt) geheel en al buiten spel gezet….

Hij heeft meerdere malen aangegeven , dat er iets moest gebeuren met de boekhouding. Hij wou wel hulp van buiten af erbij halen als dit haar zou verlichten. Tevens bood hij al gedurende lange tijd aan huishoudelijke hulp te zoeken, maar zij wou geen vreemde in huis. Al zijn voorstellen werden genegeerd.

….

Hij wil zoals dat ook wettelijk mogelijk is een co-ouderschap aangaan.

Wij adviseren dan ook dat er in het belang van de kinderen tot een co-ouderschap wordt gekomen met behulp van een mediator.

Op 19-01-2009 heeft A  een eind bezoek gebracht aan de praktijk, waarin zij weer aangaf dat zij nu haar eigenleven wil gaan leiden. ”

In een brief van 12 oktober 2009 heeft de toenmalige advocaat van klaagster, verweerster verzocht schriftelijk de op 20 april 2009 gedane telefonische mededeling,  dat zij voornoemde brief introk, te willen bevestigen. In een brief van 14 oktober 2009 van verweerster aan de advocaat staat het volgende vermeld:

In antwoord op Uw verzoek deel ik U nogmaals mede, dat ik op 8 april 2009 de brief heb ingetrokken.”

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster haar beroepsgeheim heeft geschonden door zonder toestemming van klaagster informatie over haar openbaar te maken.

Verweerster heeft informatie, die zij van klaagster had verkregen vermeld in de brief van 8 april 2009. Ook heeft verweerster informatie die zij van de ex-partner over klaagster had verkregen, zonder toestemming van klaagster en zonder deze op waarheid te controleren openbaar gemaakt. De verklaringen bevat fouten. De belangen van klaagster in de lopende echtscheidingsprocedure zijn hierdoor geschaad. Daarbij heeft verweerster informatie over klaagster gebruikt voor een advies aan een rechter. Dat is niet geoorloofd en het is ook niet de taak van verweerster.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1. De klacht komt allereerst neer op de vraag of verweerster een beroepsgeheim had en dat heeft geschonden. Het college beantwoordt deze vragen bevestigend en overweegt hierbij het volgende.

5.2. Het volgende wordt vooropgesteld: Vast is komen te staan dat verweerster - vertrouwelijke-  informatie die zij als behandelaar van de ex-partner persoonlijk van klaagster had verkregen, zonder toestemming van klaagster heeft vermeld in de brief van 8 april 2009. Dat heeft verweerster ter zitting erkend. Als onbetwist staat ook vast dat zij die brief heeft geschreven op verzoek van de ex-partner. 

Voorts is vast komen te staan dat verweerster in de brief informatie over klaagster die zij van de ex-partner had verkregen zonder haar toestemming heeft vermeld. Tenslotte moet als vaststaand worden aangenomen dat de brief, ondanks dat verweerster de daarin vervatte verklaring heeft ingetrokken, in de procedure is ingebracht.

5.3. In de Wet BIG is de volgende voor deze zaak belangrijke bepaling opgenomen:

Artikel 88

Een ieder is verplicht geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al dat gene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat daarbij als geheim te zijn kennis is gekomen of wat daarbij te zijner kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen.”

5.4. In de Beroepscode voor psychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) van 1 april 2007 zijn de volgende voor deze zaak belangrijke bepalingen opgenomen:

 III.3.2.22

Wanneer er in het dossier gegevens aanwezig zijn over een ander dan de cliënt, en deze gegevens niet door de cliënt zelf zijn verstrekt, dan verstrekt de psycholoog deze niet aan derden, dan met gerichte toestemming van die ander en alleen voor zover zij relevant en noodzakelijk zijn voor de specifieke vraagstelling. De toestemming wordt schriftelijk vastgelegd.

III.3.3.16 Bij het uitbrengen van rapportages beperkt de psycholoog zich bij het geven van oordelen en adviezen tot die aangaande de cliënt , en geeft hij geen oordelen of adviezen met betrekking tot een ander dan de cliënt. Indien het voor het doel van de rapportage noodzakelijk is over een ander dan de cliënt gegevens te verstrekken, dan beperkt psycholoog zich zo mogelijk tot die gegevens die hij uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen. Voor het verstrekken van dergelijke gegevens is gerichte toestemming van betrokkene noodzakelijk. Indien de psycholoog het noodzakelijk acht in een rapportage gegevens over een ander dan de cliënt te vermelden, die hij niet uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen, dan is hij daarin uiterst terughoudend en geeft steeds de bron en relevantie van de gegevens aan.

5.5 Verweerster had dus geen van klaagster afkomstige informatie over haar zonder haar toestemming aan derden mogen verstrekken. Daarbij is niet van belang dat geen behandelrelatie tussen klaagster en verweerster zou hebben bestaan, zoals verweerster heeft aangevoerd. Verweerster had deze informatie immers van klaagster verkregen in haar hoedanigheid van behandelaar van de ex-partner. Dat geldt evenzo voor de informatie, die verweerster van de ex-partner over klaagster had verkregen. Deze had zij niet zonder medeweten en zonder toestemming van klaagster mogen verstrekken. De stelling van verweerster, dat zij geen ander doel voor ogen had  dan aan de advocaat van de ex-partner een feitelijke beschrijving te geven van zijn situatie, gaat niet op. Verweerster had in redelijkheid met de mogelijkheid rekening kunnen en behoren te houden, dat de advocaat van de ex-partner de bewuste brief in de procedure zou overleggen, temeer nu conflicterende belangen tussen klaagster en de ex-partner in de echtscheidingsprocedure in het geding waren. Dat verweerster deze brief vervolgens heeft ingetrokken, doet daaraan niet af. De brief is immers een eigen leven gaan leiden en daarmee had zij rekening moet houden.

5.6. Daarom moet worden geconcludeerd dat verweerster zonder toestemming van klaagster geen informatie over haar had mogen gebruiken ter ondersteuning van  haar advies- verweerster adviseerde in het belang van de kinderen tot co-ouderschap met behulp van een mediator- , nog ongeacht de vraag of zij wel een advies had mogen geven. Het is daarbij niet van belang dat dit advies niet aan een rechter is gegeven, zoals klaagster heeft gesteld.

5.7 .Het gaat hier om een brief die een beschrijving van de situatie van de ex-partner bevat waaraan een advies is gekoppeld. De brief van verweerster kan derhalve gezien worden als een “ verklaring” dan wel “rapportage”. Gelet ook op het beperkte doel van deze “rapportage ”, - er was geen vraagstelling, rapportage geschiedde niet in een objectief kader - was het niet noodzakelijk om gegevens over een ander te verstrekken. Het eerste deel van artikel III.3.3.16 van de Beroepscode is dan ook van toepassing namelijk dat de behandelaar geen oordelen of adviezen geeft over een ander dan zijn cliënt. Dat was ook niet haar taak als behandelaar van de ex-partner.    

5.8. De conclusie is dat verweerster door aldus te handelen haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Zij heeft niet gehandeld conform het bepaalde in artikel 88 van de Wet BIG en evenmin conform het bepaalde in III.3.2.22 en III.3.3.16 van de Beroepscode van het NIP. De klacht is dus gegrond. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.9. Bij het college bestaat bezorgdheid voor de toekomst, omdat verweerster ter zitting geen inzicht heeft getoond dat zij ook verplichtingen heeft jegens derden met belangen die tegengesteld kunnen zijn aan de belangen van de eigen cliënt. Verweerster is zich kennelijk niet bewust geweest van de ernstige gevolgen die haar verklaring zou kunnen hebben. Omdat er bij het college vertrouwen bestaat  dat verweerster van deze zaak heeft geleerd en na lezing van deze beslissing weet waar de grenzen liggen, kan worden volstaan met oplegging van na te melden maatregel.

5.10. Het college oordeelt het in het algemeen belang dat deze beslissing zodra zij onherroepelijk is ter publicatie wordt aangeboden aan de hierna te noemen tijdschriften. Het is namelijk zeer gewenst dat in de grote kring van gezondheidszorgpsychologen in Nederland breder en met nadruk bekend wordt dat psychologen zonder toestemming geen uitspraken mogen doen, in welke vorm dan ook, over cliënten of anderen. Al helemaal niet indien de psycholoog weet – of behoort te weten – dat zijn verklaring kan worden gebruikt in gerechtelijke procedures. Voor een deskundige beoordeling zal eventueel een derde, niet behandelend psycholoog moeten worden aangewezen.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerster.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Tijdschrift GZ-Psychologie, Tijdschrift De Psycholoog van het NIP en Tijdschrift NVO Bulletin ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 21 september 2010 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

B. Jedding, J. Feenstra en E.S.J.Roorda-de Man, leden-gezondheidszorgpsycholoog,

mr. R.M.S. van Berkestijn-Doppegieter, lid-jurist,

mr. M. Bleeker-Hemmes, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 16 november 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. M. Bleeker-Hemmes, secretaris