ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0613 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/293T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0613
Datum uitspraak: 26-10-2010
Datum publicatie: 26-10-2010
Zaaknummer(s): 2009/293T
Onderwerp: Onjuiste declaratie
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verweet de tandarts dat hij in de periode dat hij haar heeft behandeld verrichtingen heeft gedeclareerd die niet zijn gedaan. De tandarts heeft dit ter zitting erkend. Hij heeft aangevoerd dat hij de klacht onderling wilde oplossen maar dat hij daartoe niet in de gelegenheid is gesteld vanwege een conflict met zijn voormalig compagnon. Het college stelde voorop dat een tandarts zelfstandig verantwoordelijk is voor een correcte afhandeling van declaraties met betrekking tot de behandeling die is verricht. Het college heeft de tandarts de maatregel van een waarschuwing opgelegd.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 18 september 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

tandarts,

wonende te D,

destijds werkzaam te E,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-                     de brief van verweerder, ingekomen op 18 september 2009, met de bijlage;

-                     de brief van verweerder, ingekomen op 5 oktober 2009;

-                     het antwoord;

-                     de repliek;

-                     de dupliek;

-                     de op 19 februari 2010 ingekomen gegevens van F;

-                     de op 2 maart 2010 ingekomen brief van verweerder;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de pleitnotities van mr. L.H.E. Drenthe, door hem, namens verweerder, overgelegd ter terechtzitting.  

De klacht is ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2010 behandeld.

Verweerder was aanwezig. Klaagster was afwezig met bericht van verhindering.

Verweerder werd bijgestaan door mr. L.H.E. Drenthe, advocaat te Amsterdam.   

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder was werkzaam als tandarts in de praktijk F.

In januari 2009 heeft verweerder de praktijk verlaten in verband met een conflict met zijn (voormalig) compagnon.

Klaagster is patiënt in de praktijk F.

G heeft aan klaagster gestuurd een “afrekenspecificatie van nota’s door uw zorgverlener ingediend” d.d. 10 februari 2009. Hierop staat vermeld een omschrijving van op 30 september 2008 door verweerder bij klaagster gedane verrichtingen.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder verrichtingen heeft gedeclareerd die niet zijn uitgevoerd. Klaagster stelt dat op 30 augustus 2008 alleen een kies is getrokken en dat de overige verrichtingen die in rekening zijn gebracht niet zijn uitgevoerd.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht erkend.

5. De overwegingen van het college.

Verweerder heeft erkend dat niet door hem gedane verrichtingen zijn gedeclareerd via G bij klaagster. Hij heeft aangevoerd dat hij de klacht onderling wilde oplossen, maar dat hij daartoe niet in de gelegenheid is gesteld vanwege een conflict met zijn voormalig compagnon.

Het college stelt voorop dat een tandarts zelfstandig verantwoordelijk is voor een correcte afhandeling van declaraties met betrekking tot de behandeling die is verricht. Ter terechtzitting  heeft verweerder toegegeven dat verrichtingen zijn gedeclareerd die niet zijn gedaan. Met uitzondering van de extractie van element 37, zijn de overige gedeclareerde verrichtingen niet op 30 september verricht. Uit de behandelkaart blijkt niet dat deze naderhand hebben plaatsgevonden.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens klaagster had behoren te betrachten.

Gelet op het feit dat verweerder blijk heeft gegeven van inzicht in het foutieve handelen en de toentertijd spelende gecompliceerde situatie in de praktijk F zal aan verweerder een maatregel worden opgelegd, waarvan het college opmerkt dat het niet gaat om een misslag van ernstige aard maar een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. 

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.

Aldus gewezen op 31 augustus 2010 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

E.C. Koel, E.M.J. Muller en H.C. Teune, leden-tandarts,

mr E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist,

mr S.S. van Gijn, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 26 oktober 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. F.G. Bauduin, voorzitter

w.g. S.S. van Gijn, secretaris

Voor mededelingen omtrent hoger beroep zie aangehecht blad.