ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0612 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/344T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0612
Datum uitspraak: 26-10-2010
Datum publicatie: 26-10-2010
Zaaknummer(s): 2009/344T
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 november 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

tandarts,

wonende te D,

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het aanvullende klaagschrift;

-                     het antwoord;

-                     de repliek;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brieven van klaagster met bijlagen, binnengekomen op respectievelijk 5 januari 2010, 3 februari 2010, 19 maart 2010, 13 juli 2010 en 19 augustus 2010.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Klaagster was afwezig met bericht van verhindering. Verweerder was aanwezig en werd bijgestaan door mr. M. J. Bos, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te E.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Klaagster, geboren in december 1953, is sinds 1987 patiënte van verweerder in de tandartsenpraktijk waar verweerder werkzaam is.

2.2       Op 17 maart 2009 heeft klaagster verweerder benaderd met het verzoek haar resterende ondergebit te extraheren gevolgd door een volledige onderprothese. Verweerder heeft toen zijn voorkeur uitgesproken voor een gedeeltelijke prothese met behoud van de hoektanden onder. Hij heeft deze behandeling vervolgens, met instemming van klaagster, uitgevoerd en heeft op 3 juni 2009 de gedeeltelijke prothese bij klaagster geplaatst. Klaagsters ziektekostenverzekering heeft de behandeling niet vergoed.

2.3       Verweerder is in juli 2009 arbeidsongeschikt geraakt en heeft klaagster na 3 juni 2009 niet meer gezien.

2.4       Op 6 juli 2009 heeft klaagster zich bij de waarnemend collega van verweerder gemeld met pijnklachten aan de 33. Deze hoektand gaf een caviteit te zien tot op de zenuw. De waarnemend tandarts heeft de hoektand in drie sessies behandeld, waarna de tand op 7 september 2009 is afgevuld. De prothese is aangepast en opnieuw geplaatst.

2.5       Klaagsters echtgenoot heeft op 7 september 2009 namens haar per e-mail een klacht ingediend bij verweerder en deze klacht op 20 september nog eens aangetekend naar verweerder gezonden onder bijvoeging van de nota’s en met afschrift aan de Famed. Op 30 oktober 2009 heeft klaagsters echtgenoot een klacht tegen verweerder ingediend bij de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT). Deze klacht is niet in behandeling genomen, omdat verweerder geen lid was van de NMT en niet aangesloten bij de klachtenregeling van deze organisatie.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

Klaagster verwijt verweerder dat hij nalatig is geweest in zijn oordeel over de hoektanden en haar op basis van onjuiste voorlichting heeft overreed om haar hoektanden te behouden en een gedeeltelijke prothese te plaatsen. Klaagster rekent het verweerder aan dat zij daardoor veel pijn en ongemak heeft gehad en verschillende wortelkanaalbehandelingen heeft moeten ondergaan. Klaagster stelt voorts dat verweerder haar financieel heeft benadeeld door een behandeling uit te voeren die niet door haar ziektekostenverzekering werd vergoed en die in de nasleep tot hoge kosten heeft geleid. Tenslotte verwijt klaagster verweerder dat hij niet heeft gereageerd op de brieven waarin zij aandacht vroeg voor de hoge kosten.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  klaagster onjuist heeft voorgelicht over de voorgestelde behandeling;

2.                  bij klaagster met behoud van de hoektanden een gedeeltelijke prothese heeft geplaatst waarbij kort na plaatsing uitgebreide behandeling van de 33 nodig bleek met alle gevolgen van dien;

3.                  klaagster financieel heeft benadeeld en niet heeft gereageerd op haar brieven.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

Vooropgesteld wordt dat het College het betreurt dat klaagster het niet heeft kunnen opbrengen om haar klacht ter terechtzitting toe te lichten. Bij gebreke van die mondeling toelichting zal het College de klacht moeten beoordelen aan de hand van de ingediende stukken en het verweer van verweerder ter terechtzitting.     

Ad 1:

Verweerder heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tijdens het consult van 17 maart 2009 de voor- en nadelen van het extraheren dan wel behouden van de hoektanden 33 en 43 uitgebreid met klaagster heeft besproken en dat klaagster heeft ingestemd met verweerders voorkeur om de hoektanden te behouden en een gedeeltelijke prothese te plaatsen. Verweerder heeft tevens verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat klaagster enkel een basisverzekering had. Ook heeft hij te kennen gegeven dat hij de kosten van de door hem voorgestelde behandeling niet met klaagster heeft besproken. Verweerder heeft voorts verklaard dat hij in de regel uitsluitend een begroting verstrekt aan patiënten die daarom verzoeken, hetgeen bij klaagster niet het geval was.

Op basis van de aan het College ter beschikking staande stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen acht het college het aannemelijk, dat verweerder klaagster wel voldoende heeft voorgelicht over de in te zetten behandeling, maar niet over de kosten daarvan noch over de kans dat klaagsters verzekering deze kosten niet zou vergoeden. Het college is van oordeel dat het te verkiezen was geweest als verweerder klaagster tevoren een begroting van de behandelkosten had gegeven en haar erop had gewezen dat vergoeding van de kosten door de verzekeraar niet vanzelfsprekend was. Het nalaten daarvan leidt evenwel niet tot het oordeel dat verweerder ten aanzien van de voorlichting tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Ad 2:

Met betrekking tot de keuze van verweerder om de hoektanden te behouden teneinde een gedeeltelijke prothese te kunnen plaatsen in plaats van een volledige, overweegt het College als volgt. Het streven om hoektanden zo mogelijk te behouden valt in het algemeen te onderschrijven. Wel dient rekening gehouden te worden met de persoonlijke omstandigheden van de patiënt. Klaagster was al ruim twintig jaar patiënte bij verweerder en het was verweerder bekend dat zij angstig was en geen wortelkanaalbehandelingen wilde ondergaan. Bovenal moeten echter, bij de afweging om hoektanden te behouden, deze tanden in zodanige conditie zijn, dat het plaatsen van een gedeeltelijke prothese een goede kans van slagen heeft. Op foto’s van klaagsters gebit kort na het plaatsen van de prothese is een aanzienlijke caviteit te zien van element 33. Het is onwaarschijnlijk dat deze caviteit binnen enkele weken is ontstaan. Het verweer dat deze hoektand intact was, kan dan ook geen stand houden. Het College acht het, gelet op de stukken, de foto’s, het verloop van de behandeling en hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard niet aannemelijk, dat de hoektanden in voldoende goede staat waren voor het plaatsen van een gedeeltelijke prothese. In elk geval was een van de hoektanden in zodanig slechte conditie, dat een acute wortelkanaalbehandeling nodig is gebleken. De aanwezige caviteit in deze hoektand is door verweerder ten tijde van zijn afweging kennelijk gemist. Dat ook de waarnemend tandarts de hoektand heeft willen behouden en wortelkanaalbehandelingen heeft uitgevoerd, kan verweerder die ten tijde van de vervolgbehandeling arbeidsongeschikt was, niet worden aangerekend.

Het College komt tot het oordeel dat verweerder de bij klaagster verrichte behandeling heeft gebaseerd op een onjuiste indicatie, namelijk op de veronderstelling dat haar hoektanden sterk genoeg waren. Verweerder had, gezien de staat waarin de hoektanden verkeerden en de omstandigheden van patiënte , in redelijkheid niet kunnen beslissen tot behoud van de hoektanden tegen de aanvankelijke wens van klaagster in. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad 3:

Over het verwijt, dat verweerder niet heeft gereageerd op de e-mail van klaagsters echtgenoot noch op de aangetekende brief met nota’s, overweegt het College het volgende. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij in september 2009 weliswaar arbeidsongeschikt was, maar wel contact had met de praktijk. Hij was op de hoogte van het verloop van de behandeling van klaagster en kende de brieven. Verweerder heeft toen naar zijn zeggen geen contact gezocht met klaagster, maar zich telefonisch gewend tot de Famed. Dat contact heeft niet geleid tot vermindering of opschorting van de betalingsverplichting van klaagster. Verweerder heeft pas later, bij de voorbereiding van de terechtzitting, de Famed met succes verzocht de betalingsverplichting op te schorten.

Het College is van oordeel, dat het telefonisch contact met de Famed verweerder niet kon ontslaan van zijn eigen verantwoordelijkheid jegens klaagster, temeer nu hij ervan op de hoogte was dat klaagster ingrijpende behandelingen had moeten ondergaan met alle kosten van dien. Ook dit klachtonderdeel is gegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens patiënte had behoren te betrachten.

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt. De reden hiervan is om te benadrukken dat het uitbesteden van taken aan een factureringsorganisatie de tandarts niet kan ontslaan van diens eigen verantwoordelijkheid jegens zijn patiënten klachten inzake behandeling en kosten in behandeling te nemen en correct af te handelen.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Nederlands Tandartsenblad, ANTwoord,  ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 31 augustus 2010 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

E.C. Koel, E.M.J. Muller en H.C. Teune, leden-tandarts,

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist,

mr. S.S. van Gijn, als secretaris,          

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 26 oktober 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. F.G. Bauduin , voorzitter

w.g. S.S. van Gijn , secretaris

Voor mededelingen omtrent hoger beroep zie aangehecht blad.