ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0537 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/382

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0537
Datum uitspraak: 24-08-2010
Datum publicatie: 24-08-2010
Zaaknummer(s): 2009/382
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 december 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

huisarts,

wonende te D,

werkzaam te E,

v e r w e e r d e r

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het antwoord;

-                     de repliek met de bijlagen;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld

Partijen waren aanwezig.

Klaagster werd bijgestaan door mr. F.W. Brugman, advocaat te Hoorn,  en verweerder door mr. L. Beij, advocaat te Utrecht.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster is patiënt in de huisartsenpraktijk te B, waarvan verweerder deel uit maakt. Zij is door hem meermalen behandeld.

In 1999 is naast de behandelrelatie een persoonlijke relatie ontstaan die in 2000 is overgegaan in een seksuele relatie. Deze seksuele relatie heeft in ieder geval tot de zomer van 2000 geduurd.

Toen de affectieve relatie begin is ter sprake gekomen, of klaagster zich niet in een andere praktijk zou inschrijven. Omdat klaagster dit niet wilde is dat niet gebeurd.

Begin 2001 heeft verweerder klaagster per brief laten weten de persoonlijke relatie met klaagster niet te willen voortzetten.

Klaagster bleef ingeschreven in de praktijk van verweerder, waar zij onder behandeling kwam van een van zijn collega’s.

In 2007 kwam klaagster met één van haar kinderen op consult bij verweerder welk consult hij heeft uitgevoerd.

Begin november 2009 heeft klaagster verweerder telefonisch thuis benaderd en meegedeeld dat zij er bezwaar tegen had dat zij geconfronteerd was met de stem van verweerder op het nieuw geïnstalleerde telefoonmenu. Zij verlangde dat de stem zou worden verwijderd, waarop verweerder niet is ingegaan.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

Klaagster stelt dat verweerder door een seksuele relatie met klaagster te onderhouden niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend huisarts verwacht mag worden. Zij heeft daartoe onder meer verwezen naar het in artikel 7:453 van het Burgerlijk Wetboek geformuleerde vereiste van goed hulpverlenerschap door de arts, alsmede naar het verbod, zoals dat in artikel II.11 van de Gedragsregels voor artsen, (versie 2002) is omschreven, inhoudende dat de arts zich onthoudt van contacten van seksuele aard binnen de hulpverlening. Klaagster merkt op dat zij verweerder tevens verwijt dat hij haar destijds had beloofd, althans voorgespiegeld, dat zij samen verder zouden gaan, als zijn relatie met zijn partner zou zijn beëindigd. Zij kan nog steeds niet aanvaarden dat hij zich niet aan die belofte heeft gehouden.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft zich aangaande de klacht zelf niet verweerd. Hij heeft erkend dat hij grensoverschrijdend heeft gehandeld. Hij heeft verklaard zich te refereren aan het oordeel van het tuchtcollege. Wel heeft hij in verband met de op te leggen maatregel verzocht ermee rekening te houden dat de relatie ruim negen jaar geleden is beëindigd. Verder heeft hij gevraagd de bijzondere omstandigheden van dit geval en zijn persoonlijke omstandigheden in aanmerking te nemen. Uiteindelijk is hij in 2008 gescheiden van zijn partner en hij heeft zijn leven weer enigszins op orde.

5. De overwegingen van het college.

5.1.

Ingevolge artikel 65 lid 5 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift indien en voor zover dit handelen of nalaten betreft in een periode van meer dan tien jaren.

Daarom is klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht voorzover die de periode betreft vóór 7 december 1999.

5.2.

Vaststaat echter dat verweerder na 7 december 1999 en dus binnen genoemde verjaringstermijn een seksuele relatie heeft onderhouden met een patiënt. Terecht heeft klaagster erop gewezen dat dit in strijd is met de eisen waaraan een goed hulpverlener heeft te voldoen. In de bewuste periode gold de Richtlijn van de KNMG “Seksueel contact tussen arts en patiënt: Het mag niet, het mag nooit” (versie 2000).

De conclusie, de aanbevelingen en de overwegingen laten aan duidelijkheid niets te wensen over en zullen daarom hier worden overgenomen:

“Seksueel contact en seksuele verbale intimiteiten horen niet in de arts-patiëntrelatie thuis. Artsen wordt aangeraden een bewust preventief beleid te voeren, en zo veel mogelijk ambigüiteit te vermijden. (…) Dit geldt niet alleen voor de patiënt, maar voor iedereen waarmee de arts een afhankelijkheidsrelatie heeft.

Artsen dienen zich ervan bewust te zijn wanneer zij zelf extra gevoelig zijn voor het aangaan van een seksuele relatie met hun patiënten, bijvoorbeeld wanneer zij privé een moeilijke periode doormaken. Wanneer zij zoiets bij zichzelf bemerken zullen zij extra voorzorg in acht moeten nemen. In geval van grote seksuele aantrekking tot patiënten, of verliefdheid, is het goed als een arts zich tot een vertrouwenspersoon wendt, om zo beter zicht op de eigen emoties te krijgen. Grote aantrekkingskracht en verliefdheid staat een goede hulpverleningsrelatie in de weg. De mogelijkheid om emotionele problemen te bespreken met de vertrouwenspersoon, of in bijvoorbeeld intervisiegroepen is ( anno 2000! toevoeging Tuchtcollege) nog onvoldoende ingeburgerd onder artsen. Ook wanneer een patiënt seksueel uitnodigend optreedt is het de arts geboden daar niet op in te gaan.

Wanneer de arts en de patiënt verliefd op elkaar zijn dient de hulpverleningsrelatie op correcte wijze beëindigd te worden ( ….)

5.3.

Verweerder heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Daarvoor zal een maatregel moeten worden opgelegd. Gelet op het tijdsverloop sinds de beëindiging van de relatie, de omstandigheid dat verweerder zich reeds jarenlang bewust is van het foute van zijn handelen en meermalen er de nadelige consequenties van heeft moeten ondervinden dat klaagster zich niet kan neerleggen bij de door hem in 2001 beëindigde relatie, is een maatregel van berisping passend.

5.4.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht, voor zover inhoudelijk beoordeeld, gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens

patiënt had behoren te betrachten

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege:

-                     verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht voor zover deze betrekking heeft op het handelen of nalaten van verweerder in de periode voor 7 december 1999;

-                     en over de periode vanaf 7 december 1999: berispt verweerder.

Aldus gewezen op 29 juni 2010 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

R. Vogelenzang en dr. R.W. Koster, cardioloog, leden-arts,

mr. B.P.W. Busch, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 24 augustus 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. B.P.W. Busch, secretaris