ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0515 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/220

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0515
Datum uitspraak: 17-08-2010
Datum publicatie: 17-08-2010
Zaaknummer(s): 2009/220
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verweet de kinderarts –samengevat weergegeven- dat hij uitsluitend op zichtbare gronden sexueel misbruik van haar dochtertje door haar vader heeft uitgesloten, medische informatie heeft verstrekt aan een niet-arts van het AMK en voorts dat hij geen actie heeft ondernomen de formulering van de aan het AMK gedane melding te corrigeren. De kinderarts heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het college heeft de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard en de klacht afgewezen.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 juli 2009

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

kinderarts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met bijlagen;

-                     het antwoord met bijlagen;

-                     de repliek met bijlagen;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek

-                     de brief van klaagster van 10 januari 2009 (lees 2010);

-                     de brief van E, binnengekomen bij het college op 7 juni 2010.            .

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 22 juni 2010 behandeld. Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door haar belangenbehartiger, E van F te G. Verweerder werd bijgestaan door mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder is als kinderarts werkzaam in H. Op zondagavond 23 november 2008 heeft hij de dochter van klaagster (hierna te noemen I) gezien op de afdeling Spoedeisende Hulp. I, geboren op 25 juli 2006, was kort daarvoor bij haar vader opgehaald van wie klaagster sinds 22 oktober 2007 gescheiden is. Na de echtscheiding is een omgangsregeling getroffen. I woont bij klaagster. Zij was ongerust omdat haar dochter na thuiskomst van bezoeken aan haar vader afstandelijk en boos reageerde, haar luier niet uit mocht en zij pijn aangaf rond de anus.

Verweerder heeft I onderzocht in het bijzijn van een arts-assistent. Bij inspectie van de anogenitale regio zag verweerder geen afwijkingen, de introïtus vaginae was normaal en deze was niet rood. De sphincter van de anus was gesloten, er waren geen huid- of slijmvliesdefecten. De perianale huid was enigszins blauw verkleurd. Verweerder heeft foto’s gemaakt van de anogenitale regio.

Verweerder heeft na lichamelijk onderzoek zijn bevindingen besproken met klaagster. Hij gaf aan geen objectiveerbare afwijkingen gezien te hebben, of afwijkingen die op kindermishandeling zouden wijzen. Hij gaf aan de volgende dag contact op te nemen met de huisarts en J, de maatschappelijk werker van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). J was betrokken bij een melding over I die op 13 augustus 2008 bij het AMK was gedaan. Verweerder heeft, zoals afgesproken, de volgende dag contact gehad met de huisarts en J. Verweerder heeft geen melding bij het AMK gedaan. J zou de kwestie opnieuw bespreken met het oog op evt. hernieuwd onderzoek. Ook heeft verweerder overlegd met collega-kinderarts K die I een aantal maanden eerder op de polikliniek had gezien. Daarbij zijn de door hen beide gemaakte foto’s vergeleken.

Verweerder ontving op 1 december 2008 een e-mail van J met het verzoek aan te geven of de informatie die hij op 24 november 2008 telefonisch aan haar had gegeven, juist was geformuleerd.

Klaagster heeft verweerder op 5 december 2008 telefonisch laten weten dat de Raad voor de Kinderbescherming (RvK) onderzoek zou gaan doen en dat de vader het ouderlijk gezag over I opeiste. De reden voor het onderzoek zou mede hebben gelegen in de informatie die door verweerder aan J is verstrekt. Verweerder zou hebben aangegeven dat hij zich zorgen maakt over het gedrag van klaagster. Daarbij zou het met name gaan om de volgende zinsnede in de e-mail van J, die ook in het onderzoeksrapport van het AMK van 2 december 2008 is opgenomen (en dat op 10 december 2008 is verzonden aan de RvK) :

‘De kinderarts vind het moeilijk om uitspraken te doen over misbruik, maar geeft wel aan dat de hele gang van zaken belastend is voor I (foto’s voor en na bezoek aan vader, wederom uitgebreid lichamelijk onderzoek door een arts). I was tijdens onderzoek erg afwerend en boos.

(per e-mail gefiatteerd d.d. 01-12-2008)’

3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.      uitsluitend op direct zichtbare gronden seksueel misbruik van I door haar vader heeft uitgesloten;

2.      medische informatie heeft verstrekt aan een niet-arts van het AMK;

3.      op verschillende momenten dat verweerder zich dat bewust had kunnen zijn, geen actie heeft ondernomen jegens het AMK over de onjuiste formulering door het AMK van de informatie die verweerder aan het AMK had verstrekt.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

1. Verweerder heeft blijkens zijn uitgebreide dossieraantekeningen I onderzocht en vervolgens foto’s gemaakt. Verweerder kwam op basis van zijn bevindingen, die hij met klaagster heeft besproken, tot de vaststelling dat er geen objectiveerbare afwijkingen te zien waren die op mogelijk seksueel misbruik konden wijzen. Verweerder heeft misbruik niet uitgesloten. Naast het contact met de huisarts en de maatschappelijk werker van het AMK heeft verweerder zijn bevindingen besproken met een collega-kinderarts, die I eerder op de poli heeft gezien. De foto’s die de collega-kinderarts toen heeft gemaakt geven een identiek beeld van de blauwe verkleuring rond de anus, terwijl deze foto’s zijn gemaakt op een moment dat I zes weken niet bij haar vader was geweest. I is ruim 3 weken later door dezelfde collega-kinderarts gezien op de poli voor vergelijkbare klachten van vermoedens van seksueel misbruik. Ook toen werden volgens het medisch dossier geen objectiveerbare afwijkingen in het anogenitale gebied geconstateerd.

Verweerder heeft ter zitting aangegeven, dat de e-mail die hij van J had ontvangen, met daarbij het verzoek aan te geven of de informatie die hij op 24 november 2008 telefonisch aan haar had gegeven juist was geformuleerd, op een later moment in het dossier is gekomen. Verweerder heeft er pas later bij stilgestaan dat dit bericht zich nog in zijn e-mailbox bevond en dit kennelijk mede aanleiding vormde voor verwarring bij klaagster. Uit de brief d.d. 27 juli 2009 van verweerder aan klaagster die zich bij de stukken bevindt, volgt dat zij op die datum een kopie van deze e-mail heeft ontvangen. In het onderzoeksrapport van het AMK van 2 december 2008 is volgens verweerder abusievelijk vermeld dat de juistheid van de formulering van de informatieverstrekking per e-mail is gefiatteerd op 1 december 2008. Dit is volgens verweerder per telefoon gedaan.

Het college heeft geen aanwijzingen om aan te nemen dat verweerder een bericht met een andere inhoud over de gezinssituatie aan het AMK heeft verstuurd, dan hetgeen is verwoord in de e-mail die verweerder op 1 december 2008 ter fiattering ontving van de maatschappelijk werker. Voorts moet aannemelijk worden geacht dat verweerder de formulering van de inhoud van de e-mail heeft bevestigd per telefoon. Het feit dat de inhoud van de e-mail overeenkomt met de weergave van de informatie door verweerder aan het AMK, zoals vastgelegd in het onderzoeksrapport van het AMK d.d. 2 december 2008, bevestigt deze aanname. Het was wel verstandiger geweest als verweerder in zijn dossieraantekeningen op 5 december 2008 een verwijzing naar het telefonisch contact met het AMK op 1 december 2008 had gemaakt.

Concluderend komt het college tot het oordeel dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is.  

2. Wat het tweede klachtonderdeel betreft, oordeelt het college als volgt. Uit de dossieraantekeningen van 23 november 2008 volgt dat klaagster zelf de naam van maatschappelijk werker J van het AMK aan verweerder heeft genoemd voor het opnemen van contact. Dit omdat  J op de hoogte was van de casus vanwege een eerder meldingsonderzoek. Dat verweerder contact zou opnemen met J van het AMK heeft hij blijkens het dossier ook met klaagster besproken. Noch uit de stukken noch ter zitting is gebleken dat klaagster daar bezwaar tegen had. Bovendien is het de behandelend arts niet verboden contact op te nemen met andere betrokken hulpverleners binnen het AMK dan de vertrouwensarts. Zowel in de Wet op de Jeugdzorg (waar onder meer in artikel 53 lid 3 gesproken wordt over ‘de stichting’) als in de (artikelen 6-8 van de) KNMG Meldcode en Stappenplan ‘Artsen en kindermishandeling’ (laatste versie van september 2008) wordt het uitwisselen van informatie niet beperkt tot de vertrouwensarts, maar is uitwisseling van relevante informatie ook mogelijk met andere personen werkzaam bij het Bureau Jeugdzorg .

Het college oordeelt ook dit onderdeel van de klacht ongegrond.

3. De wijze waarop de informatie-uitwisseling tussen verweerder en het AMK is verwoord in de e-mail van de maatschappelijk werker d.d. 1 december 2008 als ook in het onderzoeksrapport van het AMK van 2 december 2008, gaf verweerder geen aanleiding om actie te ondernemen richting het AMK. Verweerder kon zich immers geheel vinden in die formulering en stond c.q. staat daar geheel achter. Verweerder heeft die bevindingen op 23 november 2008 ook met klaagster besproken.

Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van het college ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 22 juni 2010 door:

mr. T.L. de Vries, voorzitter,

A.G. Ketel, M. Bakker, P. Beker, leden-arts,

mr. R.M.S. van Berkestijn-Doppegieter, lid-jurist,

mr. M. Bleeker-Hemmes, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 17 augustus 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. T.L. de Vries, voorzitter,

w.g. M. Bleeker-Hemmes, secretaris,