ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0443 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/229F

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0443
Datum uitspraak: 20-07-2010
Datum publicatie: 20-07-2010
Zaaknummer(s): 2009/229F
Onderwerp: Onjuiste declaratie
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie:  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 juli 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

fysiotherapeut,

wonende te B,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift;

-                     het aanvullende klaagschrift met de bijlage;

-                     het antwoord met de bijlagen;

-                     de repliek;

-                     de dupliek met de bijlage;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     het op 3 december 2009 binnengekomen medisch dossier met betrekking tot verweerder.  

De klacht is ter openbare terechtzitting van 25 mei 2010 behandeld.

Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. Th.P.L. Bot te Heemstede.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder werkt parttime als fysiotherapeut bij de afdeling hartrevalidatie in het E (verder: het ziekenhuis) te F. Hij begeleidt patiënten met een hartincident en geeft onder meer fitness oefeningen. Het revalidatieprogramma in het ziekenhuis duurt circa 8 weken.

Verweerder geeft tijdens het revalidatieprogramma aan dat patiënten een vervolgtraject kunnen volgen en verstrekt aan patiënten een lijst met adressen daarvoor, waaronder het adres van G te D.

Verweerder is sinds 17 oktober 2007 tevens als fysiotherapeut verbonden aan G. Hij verzorgt daar als zzp-er onder meer een groepsrevalidatieprogramma voor hartpatiënten. Verweerder gebruikt ten behoeve van de revalidatie van hartpatiënten een zaal en fitnesstoestellen van G. Voor het gebruik van de zaal en overige faciliteiten, betaalt verweerder een vast bedrag per maand aan G. Tevens verzorgt G de administratieve kant van de declaraties op basis van door verweerder aangereikte gegevens.

Klager heeft in juni 2009 twee keer het groepsrevalidatieprogramma van verweerder gevolgd. Verweerder heeft hem vervolgens een rekening gezonden waarop een intake en drie keer fysiotherapie zijn gedeclareerd tot een totaal bedrag van € 142,50.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  patiënten en de zorgverzekeraars ernstig benadeelt, in die zin dat verweerder een rekening stuurt waarin hij per persoon een vol uurtarief (€ 32,50) fysiotherapie berekent, terwijl het om een groepsles fitness gaat, dat verweerder het volledige uurtarief rekent indien een patiënt niet verschijnt en dat verweerder € 45,= voor een intakegesprek rekent, terwijl de intake al eerder had plaatsgevonden in het ziekenhuis tijdens zijn werk daar;

2.                  tijdens zijn werk in het ziekenhuis reclame maakt voor het vervolgtraject bij G;

3.                  oude apparatuur tijdens de groepsrevalidatie in G gebruikt.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1       Met betrekking tot het klachtonderdeel dat verweerder patiënten en zorgverzekeraars benadeelt, oordeelt het college als volgt.

Het college stelt vast dat verweerder twee keer het volledige behandeltarief aan klager in rekening heeft gebracht terwijl klager niet was verschenen voor de betreffende behandeling. Ingevolge de geldende norm voor fysiotherapeuten had verweerder echter maar 75% van zijn tarief mogen berekenen. Ondanks het feit dat het in rekening brengen van het volledige tarief bij niet verschijnen in plaats van 75% ervan een veelvoorkomend gebruik is binnen de beroepsgroep, moet het college vaststellen dat dit niet conform de geldende norm binnen de beroepsgroep is en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Voorts heeft verweerder ter zitting erkend dat er feitelijk geen intake van klager heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft de gegevens met betrekking tot klager van het ziekenhuis overgenomen. Verder is er geen nader behandelplan opgesteld voorafgaand aan het vervolgtraject bij G, omdat daartoe de tijd heeft ontbroken doordat klager al na twee behandelingen is gestopt met de revalidatie. Verweerder had de intake, nu deze niet heeft plaatsgevonden, niet in rekening mogen brengen. Verweerder heeft derhalve ook met betrekking tot dit klachtonderdeel tuchtrechtelijke verwijtbaar gehandeld.  

Het college stelt voorop dat op grond van de geldende prestatiebeschrijving slechts een groepstarief gedeclareerd kan worden als daaromtrent met een zorgverzekeraar een overeenkomst is gesloten. Verweerder heeft aangevoerd dat geprobeerd is voor de onderhavige behandeling met zorgverzekeraars een overeenkomst ten aanzien van een groepstarief te sluiten, maar dat dit niet is gelukt. Dit betekent dat het declareren van groepsbehandelingen voor fysiotherapeuten in het algemeen moeilijk is. Er is geen eenduidig tarief dat recht doet aan deze behandeling, mede in verband met de door verschillende zorgaanbieders te hanteren criteria. Verweerder kan er onder de gegeven omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt van worden gemaakt dat hij aan klager het individuele tarief heeft gedeclareerd.

5.2       Verweerder betwist gemotiveerd dat hij reclame maakt in het ziekenhuis. Hij voert aan dat hij enkel indien patiënten hem vragen waar ze bij hem het vervolgtraject kunnen doen, aangeeft dat hij werkzaam is bij G. Nu verweerder de aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegde feiten gemotiveerd betwist, kan niet van de juistheid daarvan worden uitgegaan. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.3       Met betrekking tot het klachtonderdeel dat verweerder verouderde apparatuur gebruikt, oordeelt het college dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Nu verweerder heeft aangevoerd dat de apparatuur functioneel is en klager dat niet heeft betwist, is niet komen vast te staan dat de onderhavige apparatuur zodanig is dat er niet meer verantwoord mee kan worden gewerkt.

5.4       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten. Hiervoor past in beginsel een zakelijke terechtwijzing (waarschuwing). Het college zal deze maatregel echter niet opleggen, nu sprake is van administratieve verzuimen die kennelijk zijn ontstaan in de opstartfase van verweerders praktijk als zzp-er binnen een bestaand G dat voor hem ook de administratie verzorgde. Bovendien heeft verweerder de door klager bestreden factuur laten vervallen, nadat hij had ingezien dat hij niet geheel juist had gedeclareerd.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zijnde de wijze van declareren van fysiotherapeuten voor groepsbehandelingen zoals omschreven onder 5.1, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht deels gegrond, doch bepaalt dat aan verweerder geen maatregel wordt opgelegd.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift FysioPraxis ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 25 mei 2010 door:

mr. T.L. de Vries, voorzitter,

L.F. van Dis en A.H.C.H. Snel, leden-fysiotherapeuten,

mr. S.S. van Gijn, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 20 juli 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. T.L. de Vries, voorzitter

w.g. S.S. van Gijn, secretaris

Voor mededelingen omtrent hoger beroep zie aangehecht blad.