ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0432 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 09/189

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0432
Datum uitspraak: 13-07-2010
Datum publicatie: 13-07-2010
Zaaknummer(s): 09/189
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 29 mei 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege Zwolle en na doorverwijzing bij dit college op 12 juni 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

chirurg,

wonende te D,

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

1.1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met een bijlage van 27 mei 2009;

-                     het aanvullende klaagschrift van 2 juli 2009;

-                     het antwoord met de bijlagen;

-                     de repliek met de bijlagen;

-                     de dupliek met de bijlagen;

-                     de pleitnotities van mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht, door hem namens verweerder voorgedragen en overgelegd ter terechtzitting.  

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. Klager was afwezig met bericht van verhindering. Verweerder werd bijgestaan door door mr. Nunes.

2.2. . De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.2.1.       Verweerder is als chirurg werkzaam in E te B.     

2.2.2.2.       Klager had gastro-oesophageale refluxklachten . Door de maag-darm-leverarts werd klager  ter operatieve behandeling doorverwezen naar verweerder.

2.3.2.3.       Op 17 augustus 2007 heeft verweerder de chirurgische behandeling, bestaande uit een zogeheten Nissen-fundoplicatie, en de mogelijkheid de operatie middels  een laparoscopische- dan wel  een open chirurgische correctie, met klager en diens vrouw besproken. Omdat de expertise van verweerder zich beperkt tot een open chirurgische correctie en een laparoscopische correctie belangrijke voordelen heeft, heeft verweerder klager doorverwezen naar een collega in F. Klager heeft op 12 september 2007 aan verweerder meegedeeld er de voorkeur aan te geven om in E te worden geopereerd.

2.4.2.4.       Op 4 oktober 2007 heeft verweerder klager geopereerd. Tijdens mobilisatie van de linker leverkwab  is vanuit de linker lever vene bij klager een grote bloeding ontstaan. Om controle op het bloedende vat te krijgen bleek het noodzakelijk om de rechter longholte van klager te openen, waarna het uitgescheurde bloedvat kon worden dichtgedrukt. Klager heeft tijdens de operatie ongeveer 3 liter bloed verloren. Vanwege de bloeding heeft verweerder uiteindelijk besloten om de geplande operatie aan de maag niet uit voeren.  

2.5.2.5.       Klager heeft na de operatie tot en met 6 oktober 2007 op de afdeling Intensive Care van het ziekenhuis gelegen. Op 12 oktober 2007 is klager uit het ziekenhuis ontslagen.

2.6.2.6.       Op 31 oktober 2007 heeft verweerder klager, die veel pijn hield in het litteken van de thorax, doorverwezen naar de pijnpolikliniek.

2.7.2.7.       Op 21 november 2007 heeft verweerder klager op de polikliniek van het ziekenhuis opnieuw gezien.    

2.8.2.8.       Op 13 februari 2008 heeft klager zich vanwege een breuk bij de navel gemeld bij verweerder.

2.9.2.9.       Op 14 mei 2008 heeft verweerder aan de hand van een CT-scan bij klager een duidelijke buikwandbreuk geconstateerd. De behandeling van klager is daarna overgenomen door een collega chirurg.

2.10.2.10.     Op 1 september 2008 heeft deze chirurg in de buik van klager laparoscopisch een mat geplaatst. Nadien is naast deze mat een nieuwe buikwandbreuk ontstaan.

3.3.   Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:

3.1.3.1.       de operatie door de schuld van verweerder is mislukt,

3.2.3.2.       verweerder onvoldoende nazorg heeft betracht,

3.3.3.3.       verweerder klager niet heeft doorverwezen,

3.4.3.4.       verweerder een hersteloperatie heeft afgeraden. 

4.4.   Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.5.  De overwegingen van het college.

5.1.5.1.       Vooropgesteld wordt dat het College het betreurt dat klager het niet heeft kunnen opbrengen om zijn klacht ter terechtzitting toe te lichten. Bij gebreke van die mondeling toelichting zal het College de klacht moeten beoordelen aan de hand van de ingediende stukken en het verweer van verweerder ter terechtzitting.      

5.2.5.2.       Verweerder heeft ter terechtzitting verklaard het met klager eens te zijn dat de operatie op 4 oktober 2007 niet is verlopen zoals deze had moeten verlopen. Dat de operatie anders is gelopen is het gevolg van een complicatie en niet van een fout, aldus verweerder.

5.3.5.3.       Overwogen wordt dat verweerder heeft verklaard veel expertise te hebben met het soort operaties als hier aan de orde. De complicatie die zich bij de operatie van klager heeft voorgedaan is in het licht daarvan opmerkelijk te noemen. Desondanks bevatten de gedingstukken geen aanwijzing dat verweerder tijdens de operatie van klager onzorgvuldig heeft gehandeld of dat de operatie anderszins door verwijtbaar toedoen van verweerder is mislukt. Op basis van de aan het College ter beschikking staande stukken kan niet worden geoordeeld dat verweerder tijdens de operatie tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het klachtonderdeel dat de operatie door toedoen van verweerder is mislukt is dan ook ongegrond.

5.4.5.4.       Met betrekking tot het klachtonderdeel dat verweerder onvoldoende nazorg jegens klager heeft betracht wordt overwogen dat uit de stukken blijkt dat klager na de operatie meerdere keren door verweerder is gezien op de polikliniek. Klager is daarbij door verweerder onder meer doorverwezen naar de pijnpoli. Gelet op de diverse poliklinische bezoeken die klager na de operatie aan verweerder heeft gebracht, op hetgeen volgens verweerder bij die gesprekken met klager is besproken, op de doorverwijzing naar de pijnpoli en op de in het kader van de buikwandbreuk uitgevoerde scan, kan niet worden gezegd dat verweerder onvoldoende nazorg jegens klager heeft betracht. Wel is opmerkelijk dat verweerder reeds op 21 november 2007, derhalve 7 weken na het mislukken van de operatie, in het patiëntdossier van klager “EB” (einde behandeling) heeft genoteerd, zonder daarbij een stand van zaken met betrekking tot de maagzuurklachten van klager te geven. Zorgvuldiger ware het geweest als daarover het een en ander door verweerder was vastgelegd. Dit leidt evenwel niet tot het oordeel dat verweerder ten aanzien van de nazorg tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.5.5.5.       Het College begrijpt de hiervoor onder 3.3. en 3.4 vermelde klachten aldus dat verweerder klager niet heeft doorverwezen, dan wel heeft afgeraden om naar een andere chirurg te gaan die de buikwandbreuk operatief zou behandelen. Overwogen wordt dat verweerder heeft verklaard dat hij bij klager een reëel beeld van het te verwachten resultaat van een operatieve correctie van een buikwandbreuk heeft willen schetsen en dat de kans op recidief bij klager groot was. In verband daarmee heeft hij zich in het gesprek van 13 februari 2008 terughoudend ten aanzien van een operatie van de breuk bij klager opgesteld. Van een weigering om klager door te verwijzen zou echter geen sprake zijn geweest. Het College stelt vast dat na de scan van 14 mei 2008 de behandeling van klager is overgenomen door bovenbedoelde collega. Daarnaast is na de operatie door deze collega inderdaad een nieuwe buikwandbreuk bij klager ontstaan. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat verweerder met zijn terughoudende opstelling ten aanzien van een hersteloperatie niet verdedigbaar heeft gehandeld, zodat de conclusie moet zijn dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Ook deze klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.          

  5.6.5.6.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klachten geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 8 juni  2010 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

dr. B. van Ramshorst, L.M. Gualthérie van Weezel en P.G.J. Koch, leden-arts,

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist,

mr. P.J. van Vliet,  als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 13 juli 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. P.J. van Vliet, secretaris