ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0419 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/018T

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0419
Datum uitspraak: 06-07-2010
Datum publicatie: 07-07-2010
Zaaknummer(s): 2009/018T
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Bij klager was sprake van een langzaam groeiende zwelling in de linker glandula paroditis. De klacht houdt in dat de kaakchirurg is tekortgeschoten in de zorg die klager van hem mocht verwachten. De klacht betreft de door verweerder verrichte diagnostiek, de door hem uitgevoerde parotidectomie van de tumor, en voorts het postoperatieve beleid. De kaakchirurg heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het college heeft de klacht afgewezen. Tijdens de operatie is de nervus facialis beschadigd. Dit is verweerder echter niet aangerekend. Na de ingreep is gebleken dat de tumor zich bevond aan stam van de nervus facialis en uit het pathologisch onderzoek kwam naar voren dat het een schwannoom, een tumor die uitgaat van het zenuwweefsel, betrof. Het beleid dat verweerder had gevolgd zowel tijdens als na de operatie, achtte het college goed verdedigbaar.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 16 januari 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

kaakchirurg,

werkzaam te B,

v e r w e e r d e r,

advocaat mr. D.M. Looten.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het aanvullende klaagschrift;

-                     het verweerschrift;

-                     de repliek met de bijlage;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van klager d.d. 27 november 2009, binnengekomen op 30 november 2009;

-                     de op 25 januari 2010 binnengekomen inlichtingen;

-                     de brief d.d. 5 maart 2010 van de advocaat van verweerder, binnengekomen op 9 maart 2010, met de bijlagen;

-                     de brief d.d. 17 maart 2010 van de advocaat van verweerder, binnengekomen op 18 maart 2010, met de bijlage;

-                     de fax d.d. 23 april 2010 van de advocaat van verweerder, met de bijlagen;

-                     de brief d.d. 25 april 2010 van klager, binnengekomen op 26 april 2010;

-                     de brief d.d. 26 april 2010 van klager, binnengekomen op 27 april 2010;

-                     de brief d.d. 27 april 2010 van de advocaat van verweerder, binnengekomen op 29 april 2010;

-                     het binnengekomen medisch dossier;

-                     de pleitnotities van mr. Looten, door haar, namens verweerder, overgelegd ter terechtzitting.  

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 11 mei 2010 behandeld.

Partijen waren aanwezig.

Verweerder werd bijgestaan door mr. D.M. Looten, advocaat te Den Haag.

Voorts waren aanwezig, D, wonende te B als getuige meegebracht door klager, E, chirurg, wonende te B, als deskundige meegebracht door klager, F, kaakchirurg, als getuige-deskundige meegebracht door verweerder en G, hoogleraar Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie te H als deskundige opgeroepen door het college.

Ter terechtzitting heeft klager de klacht dat verweerder onvoldoende gekwalificeerd zou zijn, ingetrokken.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerder is kaakchirurg met als specialisatie parotischirugie. Hij is werkzaam in het I.

Klager, geboren op 30 juni 1958, is begin 2003 door zijn huisarts verwezen naar het I vanwege een zwelling in de linker kaakhoek.

Bij onderzoek in het I bleek dat zich een tumor bevond in de oorspeekselklier en dat deze tumor fors was. Op grond van de verkregen onderzoeksgegevens en na overleg met klager is beslist tot een oppervlakkige parotidectomie.

Op 10 september 2003 heeft verweerder klager geopereerd.

Tijdens de ingreep heeft verweerder gezocht naar de stam van de nervus facialis, onder meer door gebruik te maken van zenuwstimulatie en van anatomische landmarks. De stam van de nervus facialis heeft verweerder niet kunnen ontdekken. Uiteindelijk heeft verweerder besloten tot het verwijderen van de tumor op het kapsel.

Bij de peroperatieve procedure om de stam van de zenuw in beeld te brengen, is als gevolg van een tractie aan het preparaat de nervus facialis beschadigd, waardoor de linkergelaatshelft, inclusief het linker ooglid, van klager volledige verlamd is geraakt.

Na de ingreep is gebleken dat de tumor zich bevond in de stam van de nervus facialis. Aan de hand van pathologisch onderzoek na verwijdering van de tumor is een schwannoom gediagnosticeerd, een tumor die uitgaat van zenuwweefsel.

Na de operatie heeft verweerder met klager de reconstructiemogelijkheden aan de orde gesteld en is (in eerste instantie) besloten tot een expectatief beleid.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  voorafgaand aan de operatie onvoldoende onderzoek heeft gedaan;

2.                  tijdens de operatie zich niet heeft gerealiseerd dat hij de nervus facialis aan het verwijderen was;

3.                  na de operatie niet heeft meegewerkt aan een hersteloperatie en/of verwijzing omdat hij niet heeft onderkend dat er een volledige facialis letsel was.  

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1       Met betrekking tot het klachtonderdeel dat voorafgaand aan de operatie onvoldoende onderzoek is gedaan, oordeelt het college als volgt.

Op 8 april 2003 heeft verweerder klager lichamelijk onderzocht en is een punctie verricht. De conclusie van de patholoog naar aanleiding van het verkregen preparaat luidde:

”Punctaat glandula parotis links (pre-auriculair): spoelcellige afwijking. Geen classificerende diagnose. Mesenchymaal? Gaarne histologisch onderzoek”.

Vervolgens is op 20 juni 2003 een MRI gemaakt. In het verslag van de MRI staat vermeld:

“Beeld van een parotistumor links met uitbreiding in oppervlakkige en diepe kwab. Het MR aspect kan passen bij adenolymfoom; maligniteit, bijvoorbeeld muco-epidermoid carcinoom of adenoid cysteus carcinoom kan op grond van het MRI-beeld niet worden uitgesloten“.

Op 14 juli 2003 is klager preoperatief gescreend.

Gelet op het verrichtte klinisch, röntgenologisch en cytologisch onderzoek is het college van oordeel, mede gelet op hetgeen de deskundige G daaromtrent ter zitting heeft verklaard, dat in de gegeven omstandigheden voorafgaand aan de operatie voldoende en adequaat diagnostisch onderzoek is verricht.

5.2       Voor het tweede klachtonderdeel stelt klager dat verweerder zich tijdens de operatie niet heeft gerealiseerd dat sprake was van een schwannoom uitgaande van de hoofdtak van de nervus facialis, dat verweerder de nervus facialis hoofdtak niet heeft geïdentificeerd en dat verweerder de verwijdering van de tumor heeft voortgezet zonder consultatie van derden dan wel niet heeft besloten de operatie te beëindigen in verband met nadere consultatie van anderen.

Uit het operatieverslag blijkt dat tijdens de ingreep is gezocht naar de stam van de nervus facialis door gebruik te maken van zenuwsimulatie en van anatomische landmarks en dat deze niet is gevonden. Uiteindelijk heeft verweerder besloten de tumor op het kapsel te verwijderen. Achteraf bleek dat sprake was van een schwannoom, een uiterst zeldzame tumor op deze locatie.

De deskundige G heeft ter zitting uitgebreid toegelicht dat verweerder tijdens de ingreep, na afweging van alle van belang zijnde omstandigheden, een te legitimeren en ook wel de meest voor de hand liggende keuze heeft gemaakt door te besluiten om de tumor op het kapsel te verwijderen. Dat verweerder niet heeft besloten de operatie te beëindigen ten einde anderen te kunnen consulteren of vooralsnog te volstaan met het nemen van een biopt voor nader onderzoek is, alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, te respecteren. Daarbij heeft de deskundige mede gewezen op de risico’s verbonden aan een tweede ingreep op dezelfde plek. Gelet op deze bevindingen van de deskundige is het college van oordeel dat geconcludeerd moet worden dat verweerder in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.3  Vervolgens komt het klachtonderdeel aan de orde dat verweerder na de operatie niet heeft meegewerkt aan een hersteloperatie en/of verwijzing omdat hij niet heeft onderkend dat er een volledig facialis letsel was.

Verweerder heeft na de operatie overleg gevoerd met de plastisch chirurg in het I over de mogelijkheden van reconstructie van de nervus facialis en op basis van de verkregen inlichtingen besloten tot een afwachtend beleid. Het college is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld door overleg te voeren met een plastisch chirurg en dat hij mocht afgaan op het advies van die chirurg. Verweerder heeft enige tijd later overleg gevoerd met de huisarts van klager om een second opinion te regelen in het J. Daarna bleek dat klager zelf een afspraak had gemaakt bij het J. Gelet hierop heeft verweerder niet onzorgvuldig gehandeld.

5.4       De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 11 mei 2010 door:

mr. T.L. de Vries, voorzitter,

E.C. Koel, H.C. van Renswoude en F.S. Kroon, leden-tandarts,

mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist,

mr. S.S. van Gijn, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 6 juli 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. T.L. de Vries, voorzitter

w.g. S.S. van Gijn, secretaris