ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0376 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/115

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0376
Datum uitspraak: 08-06-2010
Datum publicatie: 15-06-2010
Zaaknummer(s): 2009/115
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klaagster verwijt de bedrijfsarts –kort samengevat- dat zij haar ten onrechte volledig arbeidsgeschikt heeft verklaard. De bedrijfsarts heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het college oordeelde dat niet kon worden gezegd dat de bedrijfsarts onzorgvuldig had gehandeld door te streven naar volledige reïntegratie op zekere termijn. Wel had van de bedrijfsarts een meer genuanceerde benadering van de problematiek van klaagster mogen worden verwacht. Dit laatste was echter onvoldoende om te concluderen dat de bedrijfsarts onzorgvuldig of anderszins verwijtbaar had gehandeld. Het college heeft de klacht afgewezen.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 7 april 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

bedrijfsarts,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift en het aanvullend klaagschrift met de bijlagen;

-                     het antwoord;

-                     de repliek;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     de brief van 22 oktober 2009, binnengekomen op 23 oktober 2009, van

mr. D.W.M. Weesie, verbonden aan MedRecht, met de bijlage;

-                     de brief van 14 december 2009, binnengekomen op 15 december 2009, van

mr. Weesie, met de bijlage;

-                     de pleitnotities van mr. Weesie, door hem, namens verweerster, overgelegd ter terechtzitting;

-                     de email van 23 maart 2009 van verzekeringsarts E van F gericht aan verweerster, met de bijlage, door verweerster overgelegd ter terechtzitting.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 13 april 2010 behandeld.

Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door mr. D.W.M. Weesie.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

a.                  Klaagster was werkzaam bij G.

b.                  Klaagster heeft op 10 januari 2008 haar echtgenoot verloren. Op 12 mei 2008 is de moeder van klaagster overleden en op 7 augustus van dat jaar haar vader.

c.                  Klaagster is met ingang van 1 oktober 2008 boventallig verklaard en overgeplaatst naar H van G.

d.                  Verweerster is werkzaam als bedrijfsarts bij H.

e.                  Op 7 november 2008 heeft verweerster klaagster gesproken tijdens het telefonisch spreekuur. Klaagster deelde mede dat zij hulp nodig had. Verweerster heeft klaagster verwezen naar I. Op 10 november 2008 heeft klaagster zich op advies van verweerster ziek gemeld. Verweerster zag klaagster voor de eerste keer op haar spreekuur van 28 november 2008.

f.                    Klaagster heeft vier gesprekken gehad met de psycholoog van I. De behandeling bij I is daarna gestopt omdat klaagster geen cognitieve gedragstherapie wilde.

g.                  Op 9 januari 2009 heeft verweerster klaagster weer op haar spreekuur gezien. In haar werkhervattingsadvies van dezelfde datum heeft verweerster het volgende vermeld:

“Heden mevrouw op mijn spreekuur gezien.

Het gaat nog niet echt goed en nu een emotionele periode aangezien het morgen een jaar geleden is dat haar echtgenoot is overleden.

Helaas ook 3 sessies bij I moeten afzeggen ivm griep.

Zij gaat vandaag bellen om nieuwe afspraak te maken want het is wel belangrijk dat zij hulp krijgt bij de verwerking van alles.

Zij is nog beperkt belastbaar.”

Verweerster heeft vervolgens geadviseerd dat klaagster haar uren geleidelijk kon uitbreiden naar 24 uur per week met ingang van 9 februari 2009.

h.                  Op 17 februari 2009 heeft verweerster klaagster wederom op haar spreekuur gezien. In haar werkhervattingsadvies van dezelfde datum heeft verweerster onder meer vermeld:

“Heden mevrouw op mijn spreekuur gezien. De therapie bij I is verbroken aangezien zij geen huiswerkopdrachten wil maken en zij vindt dat cognitieve gedragstherapie niet bij haar past. (…).

Vanuit J heb ik geen alternatief. (…).

Het schema is verder uitgebreid naar volledige werkhervatting daar m.i. mevrouw, ondanks de trauma’s, in staat is normaal te functioneren.”

Verweerster heeft daarop geadviseerd tot verdere uitbreiding van de uren van klaagster naar volledige werkhervatting met ingang van 9 maart 2009.

i.                    Bij brief van 4 maart 2009 heeft I onder meer het volgende aan verweerster bericht:

“(…). Om de reïntegratie succesvol te laten verlopen, adviseren wij een geleidelijke uitbreiding van het aantal uren, taken en verantwoordelijkheden en daarbij de voortgang regelmatig met cliënte te blijven evalueren en cliënte voorlopig nog wat te ontzien (geen tijdsdruk).”

j.                    Klaagster heeft een deskundigenoordeel van F gevraagd. Klaagster is op 23 maart 2009 onderzocht door de verzekeringsarts van F. Bij brief van 30 maart 2009 heeft F aan klaagster bericht dat zij per 9 maart 2009 niet geschikt was te achten voor haar eigen werk.

3. De klachten en het standpunt van klagers.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:

1.      verweerster klaagster ten onrechte per 9 maart 2009 volledig hersteld heeft verklaard;

2.      klaagster van de hele situatie nog zieker is geworden;

3.      verweerster zich onprofessioneel heeft gedragen door het functioneren van medewerkers van H met klaagster te bespreken.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het College.

Het eerste en het tweede klachtonderdeel lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

Verweerster heeft ter terechtzitting toegelicht dat zij heeft gehandeld overeenkomstig de Richtlijn Psychische Problemen. Verweerster heeft klaagster verwezen naar I voor cognitieve gedragstherapie, hetgeen de geïndiceerde behandeling is voor de klachten die klaagster had. Verder is overeenkomstig voormelde richtlijn vanaf januari 2009 gekozen voor een geleidelijke opbouw van de belastbaarheid van klaagster, aldus steeds verweerster.

Het College is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster klaagster ten onrechte hersteld heeft verklaard per 9 maart 2009. Dat het behandeltraject was gericht op geleidelijke werkhervatting is gezien de aard en oorsprong van de klachten van klaagster verdedigbaar. Niet kan worden gezegd dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld door vanaf januari 2009 te streven naar volledige reïntegratie op zekere termijn.

Verweerster had, toen op 17 februari 2009 duidelijk werd dat de door haar geadviseerde behandeling bij I niet het gewenste resultaat opleverde, contact kunnen opnemen met I teneinde te vernemen wat tot zover de resultaten van de behandeling waren. Verweerster had klaagster immers zelf naar I verwezen omdat zij enige psychische behandeling aangewezen vond. De brief van I van 4 maart 2009, waarin werd geadviseerd klaagster nog wat te ontzien en de uren geleidelijk uit te breiden, had voor verweerster eveneens aanleiding moeten vormen contact met I te zoeken, temeer nu verweerster op 17 februari 2009, derhalve vóór kennisname van de bevindingen van I, tot volledige werkhervatting per 9 maart 2009 had geadviseerd. 

Het College is op grond van de stukken en de behandeling ter zitting van oordeel dat de aanpak van verweerster vrij zakelijk en weinig empathisch overkomt. Van verweerster, die al geruime tijd als bedrijfsarts werkzaam is, had een meer genuanceerde benadering van de problematiek van klaagster mogen worden verwacht.

Een en ander is echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat verweerster onzorgvuldig of anderszins verwijtbaar heeft gehandeld. De eerste twee klachtonderdelen zijn ongegrond.

Ten aanzien van het derde klachtonderdeel.

Verweerster heeft betwist dat zij met klaagster heeft gesproken over medewerkers van H. De juistheid van het verwijt van klaagster kan door het College niet worden vastgesteld. Het derde klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

De conclusie is dat alle klachtonderdelen ongegrond zijn.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift “Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde van BSL” ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 13 april 2010 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

R. Vogelenzang, M. Bakker en dr. W. Boogerd, leden-arts,

mr. W.A.H. Melissen, lid-jurist,

mr. J.Ch. Blaisse, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 8 juni 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. F.G. Bauduin, voorzitter,

w.g. J.Ch. Blaisse, secretaris.

Voor mededelingen omtrent hoger beroep zie aangehecht blad.