ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0374 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/303

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0374
Datum uitspraak: 08-06-2010
Datum publicatie: 15-06-2010
Zaaknummer(s): 2009/303
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt de bedrijfsarts dat hij in zijn advies –in het kader van een vreemdelingenrechtelijke procedure- aan de IND onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld. De arts heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het college heeft de klacht afgewezen en oordeelde dat de bedrijfsarts uiterst zorgvuldig te werk was gegaan. Ook gelegd langs de meetlat van de inmiddels vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg aan welke criteria een advies moet voldoen, had de bedrijfsarts goed gehandeld.        

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 oktober 2009 binnengekomen klacht van:

A,

verblijvende te B,

k l a g e r,

gemachtigde mr. K. Yousef, advocaat te Den Haag,

tegen

C,

verzekeringsgeneeskundige,

wonende te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigden mr. A.C. de Die en mr. H.C.Schutrops, advocaten te Den Haag.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift met de bijlage;

-         het antwoord;

-         de repliek;

-         de dupliek;

-         de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 13 april 2010 behandeld.

Verweerder was vergezeld van zijn advocaten, aanwezig.

Klager en zijn raadsman waren afwezig zonder bericht van verhindering.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan.

Klager verbleef sedert 20 november 2008 in vreemdelingen bewaring in afwachting van uitzetting uit Nederland. Gelet op de gezondheidstoestand van klager achtte de IND het noodzakelijk in het kader van het voorbereiden van zijn vertrek uit Nederland een onderzoek te laten uitvoeren in het kader van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (VW). Daartoe heeft de IND E gevraagd een medisch advies uit te brengen over klager, teneinde te kunnen beoordelen of er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 64 VW.

Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van arts bij E op 11 juni 2009 een advies uitgebracht aan de IND.

In het kader van het uitbrengen van dat advies heeft verweerder de beschikking gehad over (recente) medische informatie betrekking hebbend op klager en hij heeft in aanwezigheid van een tolk met klager gesproken. Voorts heeft verweerder - alvorens zijn advies uit te brengen - informatie ingewonnen over de behandelingsmogelijkheden van klager als deze naar F zou worden uitgewezen. In zijn advies heeft verweerder ook opgenomen welke maatregelen moeten worden genomen als klager gaat reizen en daaraan verbonden dat klager voor de eerste periode in F de benodigde medicijnen moeten worden meegegeven.

Niet is komen vast te staan of klager inmiddels ook feitelijk is uitgezet.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt in dat naar het oordeel van klager ernstig getwijfeld moet worden aan de onafhankelijkheid van verweerder omdat zijn advies innerlijk tegenstrijdig is. Aan de ene kant zegt verweerder dat klager zonder behandeling in coma kan geraken en overlijden en aan de andere kant verklaart verweerder dat klager wel kan vliegen. Verweerder is daarom – zo stelt klager – tekortgeschoten in het verlenen van een onafhankelijk en goed advies.

Bij repliek voegt klager daar nog aan toe dat verweerder de nodige specialisatie en expertise mist om de klachten van klager goed te kunnen beoordelen.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft allereerst betoogd dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht omdat deze niet voldoet aan de eisen die de wet BIG en het Tuchtrechtbesluit BIG stellen. Immers het klachtschrift ontbeert feiten en gronden waarop de klacht berust.

Voorts heeft verweerder betoogd dat de klacht kennelijk ongegrond is dan wel als ongegrond dient te worden afgewezen. In zijn verweerschrift en dupliek heeft verweerder zijn stellingen uitgebreid gemotiveerd. Daarop wordt hierna ingegaan voor zover relevant voor de beoordeling van de klacht.

5. De overwegingen van het college.

5.1. De niet-ontvankelijkheid.

Het college is van oordeel dat de klacht en hetgeen klager daaraan bij repliek heeft toegevoegd als uiterst summier moeten worden geoordeeld. Klager laat na bij repliek in te gaan op al de stellingen die verweerder bij zijn verweerschrift heeft ontwikkeld. Dat dit toch niet leidt tot het door verweerder gewenste resultaat vindt zijn grond in het feit dat de klacht in de kern luidt dat verweerder zijn werk niet goed heeft gedaan en verweerder blijkens de stukken en hetgeen daaraan ter zitting nog is toegevoegd zeer wel in staat is gebleken zich gemotiveerd tegen dat verwijt te verweren.

Het college zal derhalve klager in zijn klacht ontvangen.

5.2. Het college wijst de klacht af.

Uit de stukken en uit hetgeen verweerder ter zitting nog heeft verklaard kan het college tot geen andere conclusie komen dan dat verweerder uiterst zorgvuldig te werk is gegaan. Hij heeft zich nauwgezet een oordeel gevormd over de medische toestand van klager en daarbij gebruik gemaakt van de medische informatie die over klager beschikbaar was. Daarnaast heeft hij zelfstandig zich een oordeel gevormd over de medische toestand van klager door hem te bezoeken en hem daarbij ook lichamelijk te onderzoeken. Verweerder heeft deugdelijke bronnen onderzocht om zich een oordeel te vormen over de vraag of klager – gegeven zijn medische toestand – in F daarvoor adequaat behandeld kon worden. Tenslotte heeft verweerder een zinvol advies gegeven over de vraag welke risico’s er voor klager aan de reis verbonden waren en een aanbeveling gedaan voor voldoende medische hulpmiddelen in de eerste weken van het verblijf van klager in F. Ook gelegd langs de meetlat van de inmiddels vaste jurisprudentie van het Centraal College voor de Gezondheidszorg aan welke criteria een advies van een deskundige moet voldoen, heeft verweerder naar het oordeel van het College goed gehandeld.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift “Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde van BSL” ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 13 april 2010 door:

mr. F.G. Bauduin, voorzitter,

R. Vogelenzang, M. Bakker en dr. W. Boogerd, leden-arts,

mr. W.A.H. Melissen, lid-jurist,

mr. J.Ch. Blaisse, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 8 juni 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. F.G. Bauduin, voorzitter,

w.g. J.Ch. Blaisse, secretaris.