ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0208 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/008GZP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0208
Datum uitspraak: 02-02-2010
Datum publicatie: 06-04-2010
Zaaknummer(s): 2009/008GZP
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klagers verwijten de gezondheidszorgpsycholoog dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door informatie over klagers zoontje op verzoek te verstrekken aan derden. Verweerster heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het college heeft de gezondheidszorgpsycholoog de maatregel van een waarschuwing opgelegd. Zij is bij haar informatievertrekking aan een maatschappelijk werkende die werkzaam is bij een AMK onzorgvuldig te werk gegaan.

 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 13 januari 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

gezondheidszorgpsycholoog,

wonende te D,

thans werkzaam te E,

v e r w e e r s t e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het aanvullende klaagschrift;

-                     het antwoord;

-                     de repliek;

-                     een verbeterd exemplaar van de repliek;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek. 

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is – nadat het college een verzoek tot behandeling met gesloten deuren wegens het ontbreken van toehoorders terzijde had gelegd - ter openbare terechtzitting van 8 december 2009 behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, en verweerster door mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.

Voorts was aanwezig mevrouw F, maatschappelijk werker AMK te E, als getuige opgeroepen door het college.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klagers zoon G, geboren 29 december 2002, was bekend met autisme en urine-incontinentie overdag. Nadat hij bij de uroloog een cystoscopie had ondergaan was er geen sprake meer van obstructie. Op 12 augustus 2008 heeft de echtgenote van klager contact opgenomen met verweerster in verband met het incontinentieprobleem van G. Tijdens dat telefonische contact en in een tweede telefoongesprek enkele dagen later heeft verweerster, vooruitlopend op een afspraak, moeder alvast adviezen gegeven over toilettraining. Vervolgens heeft verweerster vier gesprekken gevoerd met moeder en G, de eerste op 12 september 2008 en de laatste op 7 november 2008. In dat laatste gesprek is de behandeling op verzoek van de moeder in onderlinge overeenstemming afgesloten, omdat het broekplassen vrijwel zou zijn gestopt.

Op 7 oktober 2008 heeft verweerster, die zich zorgen maakte over G, telefonisch contact opgenomen met zijn leerkracht om te informeren hoe het op school ging.

Op 3 november 2008 heeft zij hetzelfde gedaan bij de interne begeleider op de school van G. De leerkracht noch de interne begeleider deelden verweersters zorgen. Verweerster heeft haar zorgen over G ook besproken in het tweewekelijkse overleg met de kinderartsen. De beide kinderartsen deelden haar zorgen evenmin.

Op 28 november 2008 is verweerster gebeld door getuige F, maatschappelijk werker bij het AMK te E, die haar om informatie vroeg over G. Het AMK was een onderzoek gestart naar aanleiding van een anonieme melding op 22 september 2008. F deelde verweerster in dat telefoongesprek mee, dat de ouders geen toestemming hadden gegeven om verweerster te benaderen. Verweerster heeft toen om bedenktijd gevraagd. Vervolgens heeft zij op 2 december 2008 het behandeldossier van G verzonden aan het AMK. 


3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door zonder toestemming van klager en diens echtgenote, het behandeldossier van hun zoon toe te zenden aan het AMK.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij erkent dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden, maar meent dat dit, gezien haar zorgen over G en diens gezinssituatie, tuchtrechtelijk niet verwijtbaar is als er een verzoek is van het AMK.

Verweerster maakte zich met name zorgen over de vraag, of G in een veilige leefomgeving opgroeide en of hij voldoende ontwikkelingskansen kreeg. Die zorgen werden ingegeven door het gedrag van G zelf, de gespannen houding van zijn moeder, de zware last die het opvoeden van drie autistische kinderen voor de ouders met zich mee moest brengen, en het sociale isolement waarin het gezin volgens verweerster zou verkeren. Daar kwam bij dat klager niet deelnam aan de gesprekken, ondanks verweersters verzoek aan moeder om klager mee te nemen. Er was volgens verweerster geen sprake van een acute dreiging of een ernstig gevaar voor G, maar zij had een niet-pluis gevoel bij het gezin van klager.

Verweerster overwoog een melding te doen, maar vond daarvoor geen steun bij de medewerkers van de school van G of de beide kinderartsen. Voor zover nodig wordt hieronder nader ingegaan op het verweer.

5. De overwegingen van het college.

Wat betreft de feiten stelt het college het volgende vast. Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is gebleken, dat verweerster niet op eigen initiatief informatie aan het AMK heeft verstrekt, maar is ingegaan op een verzoek van de maatschappelijk werker van deze instelling F.

Eveneens is komen vast te staan, dat verweerster aan het verzoek om informatie gevolg heeft gegeven door een kopie van het behandeldossier van G, waaronder in ieder geval twee rapportages, aan het AMK te sturen.

Ten slotte is gebleken, dat verweerster tussen het verzoek op 28 november 2008 en het opsturen van het dossier op 2 december 2008 geen overleg heeft gevoerd met teamgenoten of collega’s en niet heeft geprobeerd zelf de ouders te benaderen teneinde hun toestemming te verkrijgen. Ook achteraf heeft verweerster de ouders niet op de hoogte gesteld.

Over de vraag, of het verstrekken van informatie door verweerster zonder toestemming van klager en diens echtgenote tuchtrechtelijk verwijtbaar is, overweegt het college het volgende. De wettelijke geheimhoudingsplicht in de gezondheidszorg is ingegeven door het belang dat mensen zich in vertrouwen en zonder vrees tot de hulpverlener moeten kunnen wenden. Deze plicht is vastgelegd in onder meer het Wetboek van Strafrecht, de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst en de wet BIG. Het is algemeen aanvaard, dat de hulpverlener in uitzonderlijke situaties en onder strikte voorwaarden zijn geheimhoudingsplicht mag doorbreken. Volgens artikel 53 van de Wet op de jeugdzorg (WJZ) kan de hulpverlener zonder toestemming van de betrokkenen inlichtingen verstrekken “indien dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken”. Spreken kan dus te rechtvaardigen zijn, als het belang van het geheim niet opweegt tegen het belang om te spreken en daarmee dreigende schade te voorkómen. De hulpverlener zal in voorkomende gevallen een afweging moeten maken.

De situaties waarin het geheim mag worden doorbroken en de zorgvuldigheidseisen waaraan dan moet worden voldaan, zijn door de verschillende beroepsgroepen in de gezondheidszorg uitgewerkt in richtlijnen. Te noemen zijn in dit verband de Meldcode kindermishandeling van de KNMG (2008) en de Code voor het melden van kindermishandeling voor de GGZ (2008). Volgens de meldcode van de KNMG blijft ook bij informatieverstrekking op verzoek van het AMK het uitgangspunt, dat dit met toestemming van de ouders plaatsvindt. De meldcode verlangt echter dat de arts na een verzoek van het AMK, ook als toestemming ontbreekt, in beginsel relevante informatie verstrekt, ervan uitgaande dat – als het AMK een onderzoek heeft ingesteld – in elk geval sprake is van een redelijk vermoeden van kindermishandeling of van de noodzaak om zulks te onderzoeken. De arts kan volgens deze meldcode bij zo’n verzoek alleen van informatieverstrekking afzien om ‘gewichtige redenen, het belang van het kind betreffende’. Ziet hij af van het geven van informatie, dan moet de arts dat motiveren. Het AMK moet de arts helpen bij diens belangenafweging en bij het bepalen welke gegevens relevant kunnen zijn voor het onderzoek en welke niet, aldus de meldcode van de KNMG. De meldcode van GGZ Nederland, de beroepsgroep waarvan verweerster deel uitmaakt, kent zo’n verregaande spreekplicht niet. Deze code bevat een stappenplan in geval van daadwerkelijke verwaarlozing of mishandeling van een kind of een redelijk vermoeden daarvan, dat is geënt op de meldcode van de KNMG. De GGZ-code maakt geen onderscheid naar de situatie of er wel of geen verzoek is van het AMK. Wel geeft de code een invulling aan de procedurele zorgvuldigheid waaraan gebruikmaking van het meldrecht van artikel 53 WJZ behoort te voldoen.

Het college beseft terdege, dat er in de huidige samenleving op het gebied van kindermishandeling een omslag in het denken heeft plaatsgevonden, die is omschreven als: van ‘zwijgen tenzij’ naar ‘spreken tenzij’. Het college overweegt dat de nieuwe tijdgeest niet kan impliceren, dat bij het ‘spreken tenzij’ verder geen enkele zorgvuldigheid in acht hoeft te worden genomen. Het college ziet zich voor de vraag gesteld, of verweerster op basis van haar niet-pluis gevoel en haar inschatting van de gezinssituatie in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om het behandeldossier aan het AMK te verstrekken, terwijl de ouders hun toestemming aan enige informatieverstrekking uitdrukkelijk hadden onthouden. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord.

Het college stelt ten aanzien van de zorgvuldigheid van het handelen van verweerster voorop, dat er op 28 november 2008 geen sprake was van een acute dreiging voor G en dat verweerster enkele weken ervoor akkoord was gegaan met het afsluiten van de behandeling, ook al had zij haar twijfels of het incontinentieprobleem werkelijk was opgelost. Het afsluiten van de behandelrelatie valt niet goed te rijmen met verweersters zorgen en haar afweging om na het verzoek van 28 november 2008 vrijwel spoorslags het dossier, waaronder in ieder geval twee rapportages, aan het AMK te sturen. Verweerster heeft het college ook ter zitting niet kunnen overtuigen van de noodzaak om zulks te doen. Het ware volgens het college zorgvuldig geweest als verweerster, in navolging van de GGZ-code, eerst met teamgenoten of collega’s had overlegd alvorens in te gaan op het informatieverzoek. Een dergelijk overleg had haar behulpzaam kunnen zijn bij het maken van een zorgvuldige afweging tussen het belang van zwijgen en dat van spreken. Verweerster heeft zo’n overleg niet gevoerd.

Voorts wijst het college erop dat in beide meldcodes het advies wordt gegeven, om uitsluitend de relevante gegevens te verstrekken. Verweerster heeft zich daartoe niet beperkt, maar heeft het behandeldossier overgelegd. Zij had, naar het oordeel van het college, een nieuwe brief kunnen en ook behoren te maken waarin zij uitsluitend de noodzakelijke informatie had opgenomen, zo mogelijk in objectieve en eenduidige bewoordingen en volgens de eisen die aan een rapportage worden gesteld.

Ten slotte is het college van oordeel dat het op de weg van verweerster had gelegen om de ouders te verwittigen van haar voornemen om informatie te verstrekken en daarvoor toestemming te vragen. Toen verweerster de kans op een positieve reactie laag inschatte, hetgeen het college zich kan voorstellen, had zij er ook voor kunnen kiezen de informatie die zij wilde verstrekken aan de ouders voor te leggen met de mededeling dat zij die hoe dan ook, desnoods zonder toestemming, aan het AMK zou geven. Nu er geen behandelrelatie meer in stand te houden viel en er ook geen sprake was van grote urgentie, was er geen belemmering voor verweerster om op deze manier te handelen. Verweerster heeft, ten slotte, klager en diens echtgenote ook achteraf niet op de hoogte gesteld.

Samenvattend komt het college tot de conclusie dat verweerster, haar goede bedoelingen en de huidige tijdgeest ten spijt, bij haar informatieverstrekking onvoldoende zorgvuldig te werk is gegaan. Daarbij wijst het college er nog op dat de geheimhoudingsplicht van zeer wezenlijk belang is voor het vertrouwen dat patiënten en hun naasten kunnen stellen in de hulpverlening als zij zich wenden tot een hulpverlener. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens patiënt en diens naasten had behoren te betrachten

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend. Het college hecht eraan op te merken dat deze maatregel een zakelijke terechtwijzing behelst die de onjuistheid van de handelwijze naar voren brengt zonder daarop het stempel van laakbaarheid

te drukken.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerster.

Aldus gewezen op 8 december 2009 door:

mr. T.L. de Vries, voorzitter,

dr. C.H.J.A.M. van de Vijfeijken, B. Jedding, J. Feenstra, Leden-gezondheidszorgpsycholoog,

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist,

mr. J. Ch. Blaisse, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 2 februari 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

   T.L. de Vries, voorzitter

 J. Ch. Blaisse, secretaris