ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0202 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/187Vp

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0202
Datum uitspraak: 06-04-2010
Datum publicatie: 06-04-2010
Zaaknummer(s): 2009/187Vp
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie:   De Inspecteur voor de gezondheidszorg verwijt de verpleegkundige dat hij grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond jegens een 93 jarige patiënte. De verpleegkundige heeft verweer gevoerd. Het college heeft de klacht gegrond geacht en heeft de inschrijving van de verpleegkundige geschorst voor de termijn van een jaar, doch heeft voorts bepaald dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de voorwaarde dat de verpleegkundige zich binnen een proeftijd van twee jaar niet schuldig maakt aan een soortgelijk feit. 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 10 juni 2009 binnengekomen klacht van:

INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

gevestigd te A,

k l a a g s t e r,

tegen

B,

verpleegkundige,

wonende te C,

v e r w e e r d e r.

1.         Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met bijlagen;

-                     het verweerschrift d.d. 15 juli 2009;

-                     de repliek d.d. 25 augustus 2009;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     een brief d.d. 16 januari 2010 van de zijde van de Inspectie.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 9 februari 2010 behandeld.

De partijen waren aanwezig. Namens de Inspectie waren ter zitting aanwezig D en E,  in hun hoedanigheid van Inspecteur voor de Gezondheidszorg, die hun standpunt hebben toegelicht aan de hand van pleitnotities.

2.         De feiten.

2.1       Verweerder was in januari 2008 als verpleegkundige verbonden aan het D te A (hierna: het ziekenhuis).

2.2       In de nacht van 27 op 28 januari 2008 had de verpleegkundige dienst op de afdeling heelkunde. Hij heeft toen zijn penis in erectie tegen de wang van een slapende patiënte gelegd. Een collega van de verpleegkundige heeft dit gezien en heeft de verpleegkundige hierop aangesproken; deze collega heeft tevens de leidinggevende daarover ingelicht.

2.3       Na kennisgeving van dit feit aan de raad van bestuur en een gesprek met de verpleegkundige, is de verpleegkundige geschorst en nadien ontslagen. Door het ziekenhuis is op 29 januari 2008 aangifte gedaan.

2.4       Op 19 februari 2008 is de verpleegkundige door de politie als verdachte gehoord; hij heeft daarna drie dagen in voorarrest gezeten.

Op 19 maart heeft een gesprek met verweerder en de Inspectie plaatsgevonden.

2.5       Op 11 juli 2008 is de verpleegkundige door de meervoudige strafkamer van de rechtbank A veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met iemand van wie hij weet dat hij in staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert (art. 247 Wetboek van Strafrecht) en – in het bijzonder – terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en ontucht heeft gepleegd met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg of hulp toevertrouwd had (art. 249 Wetboek van Strafrecht). De verpleegkundige is een taakstraf opgelegd van 180 uur.

2.6       De verpleegkundige is thans, via een detacheringsbureau, wederom werkzaam in de verpleging als unitleider en hij geeft leiding aan een team van (leerling)verpleegkundigen.

3.         Het standpunt van de Inspectie en de klacht.

3.1       De verpleegkundige heeft in strijd gehandeld met de zorg die hij in zijn hoedanigheid als verpleegkundige behoorde te betrachten ten opzichte van een patiënte met betrekking tot wier gezondheidstoestand hij bijstand verleende. In de beroepscode van de beroepsgroep van verpleegkundigen staat onder 2.12 onder meer vermeld dat hij/zij geen misbruik mag maken van een afhankelijke positie van een zorgvrager; een en ander is ook (als specialist) neergelegd in art. 249 lid 3 Wetboek van Strafrecht.

De Inspectie meent dat het grensoverschrijdende gedrag van de verpleegkundige (door zijn ontblote penis met erectie tegen de wang van de patiënte te leggen) des te ernstiger is nu het een patiënte betrof die in staat van verminderd bewustzijn verkeerde en volledig afhankelijk was van de verpleegkundige zorg.

3.2       De Inspectie heeft het oordeel van de strafrechter afgewacht. De strafrechter heeft de eis van de officier van justitie in zoverre niet gevolgd dat zij hem niet heeft veroordeeld tot ontzetting uit het beroep van verpleegkundige voor de tijd van drie jaren, omdat er geen sprake was van recidivegevaar. De Inspectie wenst echter ook een oordeel van de tuchtrechter over deze zaak. De Inspectie heeft niet de overtuiging dat de verpleegkundige de ernst van zijn handelwijze inziet en hij heeft zich niet gehouden aan de afspraak met de Inspectie om geen patiëntgebonden werkzaamheden te verrichten zónder hierover eerst met de Inspectie afspraken te maken. De verpleegkundige is in therapie gegaan om de traumatische ervaring van de hechtenis te verwerken en niet om zozeer te begrijpen wat er (met hem) is gebeurd; de verpleegkundige geeft ook aan dat hij vindt dat hij voldoende gestraft is.

3.3       De Inspectie vraagt om de klacht gegrond te verklaren en een passende maatregel op te leggen.

4.         Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft het grensoverschrijdende gedrag erkend. Hij stelt dat er sprake is geweest van “een soort van kortsluiting”, vooral veroorzaakt door bovenmatige stress welke voortkomt uit zijn privé-omstandigheden . Hij is zich bewust dat wat hij heeft gedaan een grote schok heeft veroorzaakt op zijn werk, maar bovenal bij zijn echtgenote en zoons. Hij is ontslagen en heeft drie dagen in voorarrest gezeten. Hij is ook veroordeeld door de strafrechter. Hij meent dat hij dat er geen recidivegevaar is. Verweerder vindt dat hij voldoende gestraft is.

5.         De overwegingen van het college.

5.1       Vast staat dat de verpleegkundige ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een slapende patiënte, hetgeen zonder meer ernstig grensoverschrijdend gedrag is en tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht is aldus gegrond.

De verpleegkundige heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) jegens

patiënte had behoren te betrachten. De verpleegkundige realiseert zich dat ook, maar hij vindt dat hij voldoende gestraft is door onder andere zijn ontslag en de strafrechtelijke veroordeling.

5.2       De vraag waar het college zich voor gesteld ziet is welke tuchtrechtelijke maatregel passend en geboden is. Het college is er niet mee bekend dat de verpleegkundige voor een soortgelijk feit eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

5.3       Uit het strafrechtelijke vonnis blijkt dat de verpleegkundige niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld en dat op grond van een psychologische rapportage van 29 april 2008 - dat in dat kader is opgemaakt – de psycholoog geen uitspraak kon doen over de kans op herhaling van soortgelijke feiten. In deze rapportage staat voorts vermeld dat er enige aanwijzingen naar voren komen voor het bestaan van onderliggende problemen in de impulscontrole en voor het tekortschieten van remmingen over zijn emoties en impulsen bij confrontatie met oplopende stress.

5.4       Met de Inspectie deelt het college de zorg over de mate van zelfreflectie van verpleegkundige gelet op de inhoud van het verweerschrift en de antwoorden op vragen van de verpleegkundige ter zitting. Hij heeft enige maanden therapie gevolgd omdat hij last had van de psychische gevolgen van het voorarrest. Ter zitting meldde hij dat het ging om een traumabehandeling en niet (zozeer) om te achterhalen hoe hij tot het plegen van ontuchtige handelingen is gekomen. Zijn verklaring dat dit onder extreme stress is gebeurd wil het college wel aannemen, doch extreme stress leidt toch in het algemeen niet tot het plegen van dergelijke feiten. Van een professional, als een verpleegkundige, mag en kan worden verwacht dat hij die vraag onderzoekt en onder ogen durft te zien wat hem dreef tot het plegen van juist ontuchtige handelingen.  Bij het college is de vrees voor de kans op herhaling, indien de verpleegkundige wederom onder extreme stress zou komen te staan, aldus niet weggenomen.

5.5       Dit betekent dat het college de verpleegkundige een “tuchtrechtelijke proeftijd” zal opleggen in de zin van artikel 48 lid 6 Wet BIG en dat de verpleegkundige wordt geschorst van de inschrijving in het (BIG)register voor één jaar, doch dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de voorwaarde dat de verpleegkundige binnen een proeftijd van twee jaren zich niet schuldig maakt aan een soortgelijk feit.

5.6       Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6.         De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege schorst de verpleegkundige van de inschrijving in het register voor de termijn van één jaar, doch deze maatregel zal niet worden uitgevoerd onder de voorwaarde dat de verpleegkundige zich binnen een proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een soortgelijk feit.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Nursing, Bijzijn en Tijdschrift voor Verpleegkundigen ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 9 februari 2010 door:

mr. R.A. Dozy, voorzitter,

drs. J.F. Hensbergen, drs. P.A. Arnold en D.M. van Etten, leden-verpleegkundige,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

mr. T.H.C. Coert, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 6 april 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. R.A. Dozy, voorzitter

w.g. T.H.C. Coert, secretaris