ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0199 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/016

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0199
Datum uitspraak: 30-03-2010
Datum publicatie: 06-04-2010
Zaaknummer(s): 2009/016
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft de behandeling van klagers zoon door diens grootvader die kinderarts is. Klager verwijt de kinderarts onder andere dat hij gedurende lange tijd aan zijn destijds 3½ jaar oude zoon Ritalin heeft voorgeschreven zonder dat voor deze medicatie een indicatie bestond. De kinderarts heeft de klacht gemotiveerd betwist. Het college heeft de kinderarts een maatregel van een waarschuwing opgelegd omdat hij de behandeling niet aan een collega heeft overgedragen toen hij wist dat beide ouders het niet eens waren over zijn beleid. Voorts is de kinderarts tuchtrechtelijk aangerekend dat hij geen medisch dossier heeft bijgehouden en de huisarts niet op de hoogte heeft gebracht van de behandeling.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 januari 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

kinderarts,

wonende te D,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

-      het klaagschrift;

-      het antwoord met de bijlagen;

-      de repliek met de bijlagen;

-      de aanvullende repliek met de bijlagen;

-      de conclusie van dupliek met de bijlagen;

-      de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 2 februari 2010 behandeld.

De partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. A.W. Hielkema, verbonden aan VvAA te Utrecht.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klager is de vader van E, geboren juli 2001.

Verweerder is via de moeder de grootvader van E. Verweerder was als kinderarts verbonden aan de afdeling kindergeneeskunde van het F in B.

Begin maart 2009 is verweerder met pensioen gegaan.

Het huwelijk van klager en de moeder is na een scheiding van tafel en bed in of omstreeks eind 2006 inmiddels ontbonden.

Sinds 2002 was E bekend op de afdeling kindergeneeskunde van het F vanwege klachten aan de luchtwegen. In de zomer van 2005 kwam in een gesprek tussen een medewerkster van de peuterspeelzaal van E en de ouders naar voren dat E mogelijk niet geschikt was voor het reguliere basisonderwijs. Een orthopedagoog is toen ingeschakeld die geen aanwijzingen voor ernstige psychopathologie vond.

Na dit onderzoek heeft verweerder aangeboden E te beoordelen, in verband waarmee hij

E in de eerste helft van 2005 in het F heeft gezien. Verweerder vermoedde dat E aan ADHD dan wel een aanverwante stoornis leed. Dit vermoeden werd mede gebaseerd op de ervaringen van verweerder bij E thuis: hij was druk, slecht te sturen, fysiek ingesteld, praatte luid en wisselde steeds van onderwerp.

Verweerder heeft E vanaf 14 maart 2005 Ritalin voorgeschreven in de dosering tweemaal daags 5 mg Ritalin. De ouders hebben de huisarts hiervan op de hoogte gebracht.

De dosering is in oktober 2007 opgehoogd naar tweemaal daags 10 mg.

Op 2 maart 2007 is E onderzocht door de Kinder- en Jeugdpsychiater van de afdeling G. Dit onderzoek bevestigde het vermoeden van ADHD, of een vorm daarvan. De psychiater adviseerde voortzetting van de medicatie Ritalin naast ouderbegeleiding. Omdat klager verklaarde zich met dit advies niet te kunnen verenigen kon het voorgestelde traject niet worden geëffectueerd.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  zonder verzoek en derhalve zonder overeenkomst tot behandeling op eigen initiatief zijn kleinzoon als 3,5 jarige een dosering van een 6 jarige heeft gegeven;

2.                  geen enkel medisch dossier hiervan heeft aangelegd;

3.                  geen enkel medisch onderzoek heeft gepleegd en geen andere arts verzocht heeft onderzoek te doen alvorens de Ritalin voor te schrijven;

4.                  de multidisciplinaire richtlijnen aangaande behandeling van kinderen en jeugdigen van het H heeft genegeerd;

5.                  klagers zoon enige verdere medische begeleiding heeft onthouden;

6.                  misbruik heeft gemaakt van het recept papier op naam van zijn werkgever.

Klager vat zijn bezwaren Een in het verwijt dat verweerder tegen klagers uitdrukkelijke bezwaar in en zonder voldoende onderzoek en medische noodzaak Ritalin aan E heeft voorgeschreven. Dat heeft verweerder gedaan vanuit de privé setting waarin hij als grootvader zijn kleinzoon heeft beoordeeld zonder zijn behandeling en begeleiding aan collega’s ter advisering voor te leggen..

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

5.1       Naast bovenstaande feiten wordt nog het volgende als vaststaand aangenomen.

In de periode dat de scheiding tussen de ouders feitelijk nog niet geëffectueerd was, is aan E Ritalin toegediend  . Naar eigen zeggen had klager van het begin af aan aarzelingen op dit punt. Hij schreef het gedrag van E en de daaruit voortvloeiende sociale problemen daaraan toe dat E vermoedelijk hoogbegaafd is.

Toen de scheiding eenmaal een feit was heeft klager zijn protest uitdrukkelijk uitgesproken en zich duidelijk uitgesproken tegen voortgezet gebruik van Ritalin. De toediening is echter door de moeder gehandhaafd, maar klager geeft – naar de moeder en verweerder bekend is – zijn zoon geen Ritalin op de dagen dat hij voor E zorgt. Deze situatie duurt nog steeds voort. Verweerder schrijft nog steeds Ritalin voor.

E is inmiddels onderzocht. Op grond daarvan is bij hem een vorm van ADHD geconstateerd.

5.2       De klachtonderdelen zullen gezamenlijk worden behandeld. De klacht-

onderdelen 4., 5. en 6. blijven onbesproken. Nu partijen ter terechtzitting met de Eenvatting van de klacht hebben ingestemd, zoals die hierboven in aanvulling op de klachtonderdelen is geformuleerd, zal afzonderlijke bespreking van de klachtonderdelen 4. 5. en 6. achterwege blijven.

5.3       Allereerst wordt overwogen dat in het verwijt van het voorschrijven van Ritalin

besloten wordt geacht het verwijt van een medische behandeling waarin dit middel nodig werd geacht. Daarom veronderstelt klager terecht dat voor het voorschrijven van Ritalin als onderdeel van de behandeling ook de toestemming van de ouders noodzakelijk is.

5.4       Het college kan klager niet volgen in zijn verwijt dat het verzoek tot behandeling

en daarmee deze toestemming, ontbrak voor de periode dat de ouders nog samenwoonden. Tegenover de stelling van klager staat de betwisting door verweerder die mede is gebaseerd op diens stelling dat hij van de moeder had begrepen dat klager met de behandeling en de medicatie instemde. Bovendien staat vast dat klager in die periode ook zelf het middel aan zijn zoon heeft gegeven. Het moge zo zijn dat hij toen aarzelingen had, maar er zijn onvoldoende aanwijzingen dat verweerder daaruit had moeten afleiden dat bezwaar tegen zijn behandeling bestond en toestemming van klager ontbrak of was komen te ontbreken.

5.5       Het college oordeelt anders voor de periode, vanaf eind 2006, dat de ouders

gescheiden gingen wonen. Onvoldoende is betwist dat klager toen bezwaar had tegen de Ritalin en dit ook (steeds duidelijker) ging uiten. Verweerder was daarmee bekend. Desondanks is hij doorgegaan met deze behandeling, naar is vastgesteld tot op de dag van vandaag. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar, eenvoudig omdat de mede gezag dragende ouder zijn toestemming onthoudt voor de behandeling. De medische verrichting kan bij wijze van uitzondering zonder toestemming van (een van) de ouders worden uitgevoerd indien zij kennelijk nodig is om ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen (artikel 450 lid 2 WGBO) Daarvan was in dit geval evenwel geen sprake.

Aldus heeft verweerder zijn verplichtingen, die uit de WGBO (met name de hoofdverplichting in artikel 450) voortvloeien, geschonden.

5.6       Verweerder rechtvaardigt zich met een beroep op de bijzondere situatie van dit

geval, namelijk dat hij zijn kleinzoon goed kent en, mede gelet op zijn expertise op het gebied van de behandeling van kinderen met ADHD en aanverwante stoornissen, de meest aangewezen persoon is om E te behandelen.

In dit verband wordt het volgende overwogen. Weliswaar is nergens expliciet verboden dat binnen de familie of binnen een vriendschappelijke relatie individuele gezondheidszorg wordt verleend maar de verlener van die zorg zal daarin op zijn minst terughoudend moeten zijn. Dat vereisen de professionele distantie en de daarmee samenhangende noodzakelijke vermijding van vermenging van rollen, die de hulpverlener in alle gevallen in acht zal hebben te nemen. De hulpverlener zal zijn zorgverlening in elk geval aan een collega moeten overdragen, indien de belangen van de patiënt delicaat zijn of dreigen te worden dan wel zich met – of zoals hier over het hoofd heen van - de patiënt tegenstellingen openbaren die aan een goede zorg in de weg kunnen staan. In dit geval had verweerder zich als behandelaar onvoorwaardelijk moeten terug trekken, toen hem bleek dat de ouders over de behandeling van E verschil van inzicht hadden. Zijn bezorgdheid als grootvader en arts en zijn overtuiging dat hij als expert de aangewezen man was om dit patiëntje te behandelen verklaren weliswaar zijn keuze om de behandelrelatie voort te zetten maar rechtvaardigen die niet. Dit is ernstig temeer omdat blijkt dat de impasse tussen de ouders na jaren onverminderd voortduurt en verweerder kennelijk nog steeds niet de weg heeft gevonden om zijn verantwoordelijkheid aan een ander over te dragen. Daaraan moet worden toegevoegd dat tijdens de zitting is gebleken dat verweerder geen medisch dossier van zijn behandeling heeft bijgehouden noch de huisarts van zijn verrichtingen in kennis heeft gesteld.

5.7       Met voorgaande overweging heeft het college geen uitspraak willen doen over

de vraag of verweerder wel of niet de toestand van E medisch juist heeft beoordeeld en de behandeling met Ritalin en ouderbegeleiding nodig heeft geacht.

Wel moet de conclusie luiden dat de klacht grotendeels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten

De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing.

Het college waarschuwt verweerder.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 2 februari 2010 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter,

A.G. Ketel, M. Bakker en P. Beker, leden-arts,

mr. W.A.H. Melissen, lid-jurist,

mr. J. Ch. Blaisse,als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 30 maart 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. J.Ch. Blaisse, secretaris