ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0180 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/082

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0180
Datum uitspraak: 23-03-2010
Datum publicatie: 25-03-2010
Zaaknummer(s): 2009/082
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft de behandeling van klagers vader. Klager verwijt de internist onder andere dat hij geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van de op de thoraxfoto getoonde afwijkingen in de longen. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het college oordeelde het verwijt terecht, nu vast stond dat de internist de door hem aangevraagde foto nimmer had gezien. Wanneer hij de foto wel had gezien zou immers meteen analyse van de beschreven afwijkingen, mogelijk leidend tot behandelopties zijn begonnen. Het college heeft de internist de maatregel van een waarschuwing opgelegd.    

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 13 maart 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

internist,

wonende te D,

werkzaam te E,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift en het aanvullend klaagschrift

-                     het verweerschrift met de bijlagen

-                     de repliek met de bijlage

-                     de dupliek

-           het proces-verbaal van het op 23 november 2009 gehouden mondeling vooronderzoek.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 26 januari 2010 behandeld.

De partijen waren aanwezig. Klager was vergezeld door zijn moeder F, zijn zuster G

en haar echtgenoot. Verweerder werd bijgestaan door mr. M.J. de Groot, namens mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klagers vader, G (hierna te noemen: de patiënt), geboren oktober 1944 en overleden op december 2008, was sedert 20 december 2007 onder behandeling bij verweerder voor hypertensie. Bij dat consult is afgesproken en in de status genoteerd dat voorafgaand aan het volgende consult over 3 maanden bloed zou worden geprikt en een thoraxfoto zou worden gemaakt. Dat is op 28 februari 2008 gebeurd. Op 6 maart 2008 had de patiënt weer een afspraak met verweerder. De gemaakte foto is toen niet besproken. De bedoeling was dat verweerder de patiënt over ca. ¾ jaar zou terugzien.

Op 8 april 2008 is de patiënt vervroegd teruggegaan naar verweerder.

Bij brief van 10 april 2008 heeft verweerder zijn bevindingen over de toestand van de patiënt gerapporteerd, o.a. aan diens huisarts. Op 8 mei 2008 heeft verweerder bij de patiënt de diagnose ziekte van Conn gesteld. Nadien hebben nog enige consulten plaatsgevonden. Op 1 juli 2008 heeft de chirurg de rechternier van de patiënt verwijderd. Na de operatie verslechterde zijn toestand en is hij overgebracht naar de intensive care. Naar aanleiding daarvan is op 4 juli 2008 onder meer een CT-scan van de longen gemaakt, waarop talrijke metastasen werden gezien.

Op 5 juli 2008 heeft de intensivist, H, klager en de overige familie meegedeeld dat op de in verband hiermee geraadpleegde thoraxfoto uit februari 2008 ook al vlekjes op de longen zichtbaar zijn. Bij het verslag van die foto staat vermeld: “multipe longnodi diffuus in longen beiderzijds, verdacht voor metastasen”.

 3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder de resultaten van de foto van 28 februari 2008 over het hoofd heeft gezien en dat er naar aanleiding van die foto geen actie is ondernomen. Volgens klager had de thoraxfoto voor verweerder direct aanleiding moeten zijn tot verder onderzoek, zeker gelet op het medisch dossier van de patiënt. De klacht is ingediend mede namens de echtgenote en de dochter van de patiënt.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder erkent dat de klacht feitelijk juist is. Hij heeft de foto niet gezien, noch besproken, mogelijk omdat hij even afgeleid is geweest, bijvoorbeeld door een telefoongesprek. Voor zover nodig wordt op hetgeen hij heeft aangevoerd hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

Nu vaststaat dat verweerder de door hem aangevraagde en op 28 februari 2008 gemaakte thoraxfoto nimmer heeft gezien en deze derhalve op 6 maart 2008 niet met de patiënt heeft besproken is het hem door klager gemaakte verwijt terecht. Bij de daaropvolgende consulten, toen de patiënt verweerder eerder raadpleegde dan op 6 maart 2008 was voorzien, is de foto evenmin ter sprake geweest. Ook naar het oordeel van het college is verweerder deze omissie te verwijten. Wanneer de foto gezien zou zijn zou immers meteen analyse van de beschreven afwijkingen, mogelijk leidend tot behandelopties zijn begonnen.

Het college acht voorts de navolgende omstandigheden van belang.

In de brief van 10 april 2008 die verweerder aan onder andere de huisarts van de patiënt heeft gezonden is de thoraxfoto evenmin vermeld. Volgens verweerder heeft hij die brief aansluitend aan het consult van 6 maart 2008 gedicteerd. Wat hier ook van zij, naar het oordeel van het college, is het gebruikelijk en raadzaam dat een behandelaar bij het schrijven van een dergelijke brief nog eens nagaat of zijn onderzoek en bevindingen volledig zijn geweest. Aldus bezien had verweerder bij het schrijven van die brief zijn omissie kunnen inzien en de gemaakte fout zo spoedig mogelijk kunnen herstellen. Gebleken is voorts dat verweerder van het gebeurde geen MIP-melding heeft gedaan. Naar het oordeel van het college had hij dat wel behoren te doen. Uit dit verzuim leidt het college af dat verweerder de ernst van de hem verweten gedraging niet voldoende heeft ingezien.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens de patiënt had behoren te betrachten.

Onder de hiervoor geschetste omstandigheden acht het college de oplegging van na te melden maatregel passend.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.

Aldus gewezen op 26 januari 2010 door:

mr. T.L. de Vries, voorzitter,

dr.mr. P.H.M.T. Olde Kalter, R. Vogelenzang en dr. J. Bellaar Spruyt, leden-arts,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

mr. S.S. van Gijn als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 23 maart 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g.T.L. de Vries, voorzitter

w.g. S.S. van Gijn, secretaris