ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0127 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2008/243

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0127
Datum uitspraak: 09-03-2010
Datum publicatie: 11-03-2010
Zaaknummer(s): 2008/243
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt de chirurg onder meer dat hij is tekortgeschoten in de zorg die hij van hem mocht verwachten door hem onvoldoende te informeren over de bij hem verrichte haartransplantatie en de verwachte gevolgen daarvan.  De chirurg heeft de klacht betwist.     Het college heeft de chirurg berispt en de klacht deels gegrond geacht. Met betrekking tot de informatievoorziening heeft het college overwogen dat nu de chirurg niet zelf de ingreep had voorbereid en uitgevoerd hij daarvoor niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk kon worden gehouden. Wel kon de chirurg worden verweten dat hij is tekortgeschoten in de nazorg en de afhandeling van de klacht. Ten overvloede overwoog het college dat het in de kliniek aan een adequate voorlichting, communicatie met de patiënt en deugdelijke klachtbehandeling ontbrak.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 1 september 2008 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

chirurg,

wonende te D, Bondsrepubliek Duitsland,

destijds werkzaam te E,

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het aanvullende klaagschrift;

-                     het antwoord;

-                     de repliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 12 januari 2010 behandeld. Klager ìs verschenen. Verweerder was met bericht van verhindering afwezig.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klager heeft in de zomer van 2003 bij F te G (hierna te noemen:

de kliniek), onderdeel van een keten waarvan verweerder de eigenaar is, advies ingewonnen over de mogelijkheid van een haartransplantatie. Klager is daarbij te woord gestaan door consulent H. Op 10 juli 2003 heeft klager een opdracht tot behandeling gegeven en het hiervan opgemaakte contract, vergezeld van het informatieblad “Belangrijke aanwijzingen m.b.t. I-behandeling”, ondertekend inhoudende onder meer aanwijzingen over de minimale lengte van het haar op het achterhoofd, het eetpatroon en het gebruik van alcohol en medicijnen vóór de transplantatie.

Op 6 september 2003 heeft klager een haartransplantatie ondergaan bij de kliniek, vestiging D. De transplantatie is uitgevoerd door de arts J. De kosten bedroegen 6000 Euro, welk bedrag door klager bij vooruitbetaling is voldaan. Deze arts heeft toen aan klager, op de rand van de operatietafel, papieren voorgelegd ter ondertekening. Van deze papieren, die volgens klagers herinnering geen informatie bevatten over mogelijke risico’s, complicaties of bijwerkingen, is aan klager geen afschrift verstrekt. Na de operatie is aan klager een tweede informatieblad ter hand gesteld, dat bepaalde leefregels en aanwijzingen vermeldde op het gebied van haren wassen en kammen, te dragen kleding en slapen na de transplantatie. Een van de zestien aanwijzingen in dat informatieblad betreft de kans op een bijwerking, namelijk zwelling (oedeemvorming) ongeveer drie dagen na de behandeling. Deze zwelling kan volgens de tekst ongeveer zes dagen zichtbaar zijn. Er worden voorts adviezen gegeven over hoe te handelen als die kans zich voordoet. 

Meteen na de transplantatie had klager last van gevoelloosheid van delen van de hoofdhuid. Zowel de verpleegkundige van de kliniek als de consulent H hebben klager meegedeeld dat dit na enige maanden zou verdwijnen. Tijdens de vijf controles die plaatsvonden tussen december 2003 en januari 2005 heeft klager telkens aan genoemde consulent gemeld dat hij nog altijd last had van gevoelloosheid. In januari 2005 is klager verwezen naar K te L, waar hij vier massagebehandelingen heeft ondergaan.

In juni 2005 heeft klager een brief gestuurd aan de kliniek waarin hij klaagde over de gevoelloosheid en het feit dat daarin geen verbetering was opgetreden. Vervolgens is klager op 16 augustus 2005 in de vestiging E gezien door verweerder. Verweerder heeft toen geen onderzoek aan het hoofd verricht, maar klager geadviseerd vitamine B in te nemen. De kliniek heeft op 17 augustus 2005 aan klager een nieuwe operatie op kosten van de kliniek toegezegd, waaraan ondanks herhaaldelijk aandringen van klager geen gevolg is gegeven. Op de brief van klager van 15 oktober 2005, waarin hij zijn vertrouwen in de kliniek had opgezegd, heeft de kliniek niet gereageerd..

Toen de problemen ondanks het gebruik van vitamine B-complex bleven bestaan, heeft klager op 22 april 2006 de Inspectie voor de gezondheidszorg  (hierna te noemen: de Inspectie) geschreven, waarna de Inspectie de kliniek heeft gemaand om zorg te dragen voor een onafhankelijke klachtenbehandeling. Klager heeft vervolgens bij herhaling tevergeefs schriftelijk bij de kliniek om behandeling van zijn klacht gevraagd.

Na interventie van de Inspectie vond op 16 januari 2007 een bijeenkomst plaats bij de kliniek te E. Behalve klager waren verweerder aanwezig en twee van zijn werknemers. Aan klager werd bij aanvang een klachtenreglement ter hand gesteld waarop een andere samenstelling van de commissie was vermeld. Verweerder heeft toen met een naald de gevoeligheid van de hoofdhuid van klager bepaald en vastgesteld dat er een zenuwarts aan te pas moest komen. Tijdens de bijeenkomst is toegezegd dat binnen de geldende termijn van vier maanden een uitspraak zou volgen. Toen klager in juli 2007 nog niets had vernomen, heeft hij de kliniek opnieuw aangeschreven. In december 2007 heeft de kliniek, in opdracht van de Inspectie, klager telefonisch benaderd voor een nieuwe behandeling van de klacht op 15 januari 2008. Deze afspraak is door de kliniek afgezegd, waarna klager nooit meer iets heeft vernomen.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

Klager verwijt verweerder dat hij ernstig tekort is geschoten in zijn informatie- en zorgplicht jegens klager. Klager lijdt sinds de behandeling aan blijvende gevoelloosheid en een zeurende pijn ’s nachts, terwijl hij tevoren niet was geïnformeerd over de kans op dit gevolg. Hij heeft voor zijn probleem bij herhaling gehoor trachten te vinden bij verweerder, maar deze heeft hem niet serieus genomen. Ook beklaagt klager zich over de onzorgvuldige wijze van behandeling van zijn klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.         klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de risico’s van de behandeling;

2.         onvoldoende aandacht heeft besteed aan de lichamelijke klachten die klager ten gevolge van de behandeling heeft gekregen;

3.         niet heeft zorg gedragen voor een zorgvuldige afhandeling van zijn klacht.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder stelt dat de gevoelloosheid niet duidelijk is gebleken uit de naaldproef die hij ten tijde van de klachtbehandeling had uitgevoerd. De klachtencommissie heeft klager aanbevolen een neuroloog te consulteren en zich met de bevindingen van deze neuroloog opnieuw aan te melden bij de kliniek opdat vervolgens een rapport kon worden opgesteld.

5. De overwegingen van het college.

Het college heeft zich eerst gebogen over zijn bevoegdheid om deze klacht te behandelen, nu verweerder in Duitsland woonachtig is Het college overweegt het volgende. Verweerder is geregistreerd in het BIG-register en is als arts (tevens) werkzaam in Nederland. De aan de arts verweten handelingen hebben plaatsgevonden in de vestiging E, zodat het college ingevolge artikel 3 lid 2 Tuchtrechtbesluit BIG zich bevoegd acht.

Ad 1.  

De klacht is, voor zover die betreft de ingreep op 6 september 2003, de gebrekkige wijze van informatievoorziening daaraan voorafgaand en de manier waarop met klager de afspraken zijn gemaakt, ongegrond . Het is namelijk niet verweerder maar de arts J – en/of mogelijk een ander -geweest die de ingreep heeft voorbereid en uitgevoerd.

Er zijn te weinig concrete feiten gebleken om verweerder persoonlijk tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden voor wat er is mis gegaan.

Ad 2

Vast staat dat verweerder klager, toen de gevoelloosheid van de hoofdhuid na vijf controles en vier massagebehandelingen nog altijd aanhield, op 16 augustus 2005 wel zèlf heeft gezien. Dit gebeurde bijna twee jaar na de haartransplantatie en niet nadat de kliniek de afspraak eerst driemaal had afgezegd. Verweerder heeft klager zich vervolgens beperkt tot het advies om vitamine B-complex in te nemen. Het is echter niet gebleken dat verweerder klager op enige wijze nazorg heeft aangeboden voor het geval de klachten zouden aanhouden. Dit laatste is verweerder met name te verwijten te meer daar de klachten al zo lang bestonden. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond. 

Ad 3.

Het staat vast dat er tussen 22 april 2006 en 16 januari 2007 zes brieven van klager en drie interventies van de Inspectie nodig waren om verweerder te bewegen tot een klachtenbehandeling. Ondanks deze interventies is de klachtbehandeling niet geschied conform de daaraan te stellen eisen. Toen de klachtbehandeling uiteindelijk plaatsvond, bestond de commissie uit een gezelschap waarvan verweerder zelf deel uitmaakte en dat verder eveneens uit medewerkers van de kliniek bestond. Dit gezelschap kan niet als een onafhankelijke commissie worden bestempeld. Tot een uitspraak is het bovendien ondanks toezegging nooit gekomen. Dit klemt temeer, nu klager jarenlang bij herhaling schriftelijk om een reactie heeft gevraagd en verweerder al die tijd op de hoogte moet zijn geweest van klagers probleem. Dit klachtonderdeel treft dan ook doel.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens de patiënt had behoren te betrachten.

Het college overweegt ten overvloede het volgende .

Dat verweerder  niet zelf bij de ingreep op 6 september 2003 betrokken was, wil niet zeggen dat hij zich niets heeft aan te trekken van het feit dat klager, terecht, ernstige kritiek op de werkwijze in de kliniek heeft. Van de arts mag worden verwacht dat in de instelling waarvan hij eigenaar is de structuur zodanig is ingericht dat naar behoren individuele gezondheidszorg kan worden verleend.

Het schortte daarentegen in de kliniek aan adequate voorlichting en communicatie met de patiënt en een deugdelijke klachtbehandeling ontbrak.

Vanwege de ernst van de geconstateerde tekortkomingen van verweerder alsmede de houding van verweerder in deze tuchtrechtrechtelijke procedure waarbij hij zich weinig toetsbaar heeft opgesteld door zeer summier op onderhavige klacht te reageren, acht het college de oplegging van na te melden maatregel passend.

De beslissing zal zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt. Dit om te bevorderen dat ook andere klinieken die niet medisch noodzakelijke behandelingen aanbieden voldoende aandacht besteden aan  voorlichting, communicatie en klachtenbehandeling,

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege berispt verweerder.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in zijn geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 12 januari 2010 door:

mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter

N.A. Mensing van Charante, dr. W.J. Willems en dr. B. van Ramshorst, leden-arts

mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim , lid-jurist

mr. T.H.C. Coert, secretaris   

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 9 maart 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter

w.g. T.H.C. Coert, secretaris