ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0029 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2008/127

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0029
Datum uitspraak: 12-01-2010
Datum publicatie: 18-01-2010
Zaaknummer(s): 2008/127
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt de bedrijfsarts onzorgvuldig jegens hem te hebben gehandeld toen hij arbeidsongeschikt was. De bedrijfsarts voert gemotiveerd verweer. Het college heeft de klacht afgewezen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 mei 2008 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

bedrijfsarts,

wonende te D

v e r w e e r d e r.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met bijlagen;

-                     het antwoord;

-                     een brief van klager van 18 juli 2008, met bijlagen;

-                     een brief van klager van 21 augustus 2008

-                     de repliek, met bijlagen;

-                     de dupliek;

-                     een brief van klager van 11 november 2008;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     het proces-verbaal van het op 30 maart 2009 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

-                     een brief van de gemachtigde van klager van 19 mei 2009, met bijlage;

-                     de brieven van de gemachtigde van klager van 22 oktober 2009 en 2 november 2009;

-                     pleitnotities namens klager respectievelijk verweerder, overgelegd ter terechtzitting. 

De klacht is ter openbare terechtzitting op voet van art. 57 lid 2 Wet BIG gezamenlijk behandeld met de klachtzaak tegen E, geregistreerd onder nummer 08/126Vp. Partijen waren aanwezig. Klager werd bijgestaan door mr.drs. M.A.M. de Vries-Meijer, advocaat te Alkmaar, en verweerder door mr. D.W.M. Weesie, verbonden aan ArboNed B.V. Voorts was aanwezig F, wonende te G als getuige meegebracht door klager.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Klager was in juni 2001 werkzaam als ziekenverzorger bij de H te G (hierna: de werkgever). Hij had een aanstelling voor 32 uur per week. Op 14 juni 2001 heeft hij zich ziek gemeld wegens schouderklachten. De werkgever maakte gebruik van diensten van I. Verweerder was destijds werkzaam bij I als bedrijfsarts. Op 21 juni 2001 is klager door verweerder op het spreekuur gezien. Verweerder heeft geconstateerd dat klager naast schouderklachten tevens een gespannen verhouding met zijn leidinggevende had en privéproblemen. Verweerder heeft klager en de werkgever geadviseerd dat klager geen werkzaamheden diende te verrichten waarbij sprake was van schouderbelasting. Klager was toen arbeidsongeschikt voor zijn eigen werkzaamheden als ziekenverzorger. Tevens heeft verweerder klager en de werkgever geadviseerd dat klager in staat was tot het verrichten van lichte, niet schouderbelastende werkzaamheden, zoals administratieve werkzaamheden.

2.2       Op 28 juni 2001 heeft een telefonisch contact plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Aansluitend is de situatie van klager op 28 juni 2001 besproken in het Sociaal Medisch Team (hierna: SMT), in aanwezigheid van in ieder geval verweerder, E, verweerder in de zaak onder 08/126Vp, werkzaam bij I als verpleegkundige (hierna: E) en een personeelsmedewerker van de werkgever van klager.

2.3       Op 16 juli 2001 heeft klager het spreekuur van verweerder bezocht. Afgesproken is dat klager twee dagen per week zijn werkzaamheden als ziekenverzorger op arbeidstherapeutische basis zou hervatten, hetgeen klager vanaf 30 juli 2001 heeft gedaan.

2.4       Op 17 augustus 2001 heeft klager het spreekuur van E bezocht. Afgesproken is dat klager zijn werkzaamheden vanaf 4 september 2001 voor 50% volgens rooster zou hervatten, maar geen nachtdiensten zou doen.

2.5       Op of omstreeks 3 september 2001 is een voorlopig reïntegratieplan opgesteld.

2.6       Op 6 september 2001 heeft klager het spreekuur van E bezocht en meegedeeld dat de hervatting van het werk moeizaam verliep. E heeft aangetekend dat de eerdere afspraken zijn bijgesteld, met dien verstande dat klager tot 1 oktober 2001 op arbeidstherapeutische basis werkzaam zou zijn, vanaf 1 oktober 2001 gedurende twee weken 50% zou werken, dan twee weken verlof zou nemen en zijn werkzaamheden vervolgens volledig zou hervatten.

2.7       Op 21 februari 2002 is een reïntegratieplan opgesteld.

2.8       Op 15 juni 2002 is klager voor 25-35% arbeidsongeschikt geacht in het kader van de WAO.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.                  tegenstrijdige adviezen heeft gegeven aan de toenmalige werkgever van klager, waardoor de belangen van klager zijn geschaad;

2.                  in strijd met zijn verplichtingen als bedrijfsarts bij I onvoldoende toezicht heeft gehouden op het procesverloop van de ziektemelding van klager;

3.                  geen hoor en wederhoor heeft toegepast bij het opstellen van het voorlopig reïntegratieplan en het reïntegratieplan.

Verder houdt de klacht in dat de Arbodienst heeft geweigerd de verslagen van het spreekuur van 3 september 2001 en 10 februari 2002 te overhandigen.

4.                  Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig voor de beoordeling van de klacht wordt daarop hierna ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1       Het eerste en tweede klachtonderdeel over de begeleiding van het ziekteverzuim door verweerder, lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2       Het feit dat klager met ingang van 15 juni 2002 deels in de WAO is terechtgekomen, duidt erop dat hij na zijn ziekmelding van 14 juni 2001 tot 15 juni 2002 niet meer arbeidsgeschikt is geweest voor zijn werk als ziekenverzorger. Het College gaat er dan ook van uit dat klager op of omstreeks 1 november 2001, toen hij volgens de onder 2.6 vermelde feiten werd geacht het werk volledig te hervatten, niet beter is gemeld.

5.3       Klager heeft niet bestreden dat verweerder of E hem in de periode tussen de ziekmelding van 14 juni 2001 en 6 september 2001 niet arbeidsgeschikt heeft geacht voor de werkzaamheden als ziekenverzorger. Ook heeft klager niet bestreden dat zijn leidinggevende in de zomer en/of het najaar van 2001 voor hem heeft gezocht naar ander passend werk, zoals administratief werk, en dat dit toen bij verweerder bekend was. Klager heeft onder meer in het najaar van 2001 werkzaamheden verricht voor zijn toenmalige leidinggevende F.

5.4       Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is verder af te leiden dat klager aanvankelijk door verweerder arbeidsongeschikt is geacht voor zijn werkzaamheden als ziekenverzorger. Toen medio 2001 duidelijk was dat de arbeidsongeschiktheid naast de schouderklachten ook andere oorzaken had, die meer in de psychosociale sfeer waren gelegen, heeft E kennelijk getracht klager te bewegen tot geleidelijke werkhervatting. Klager heeft daaraan ook meegewerkt. Die gang van zaken is niet in strijd met de aanvankelijke adviezen van verweerder.

5.5       Het College ziet onder deze omstandigheden onvoldoende aanleiding om te oordelen dat verweerder tot en met 6 september 2001 tegenstrijdige adviezen heeft gegeven aan de werkgever of in strijd met zijn verplichtingen als bedrijfsarts bij I onvoldoende toezicht heeft gehouden op het procesverloop van de ziekte van klager, waarbij in aanmerking is genomen dat een en ander zich heeft afgespeeld vóór inwerkingtreding van de Wet Poortwachter. Gelet hierop behoeft geen verdere bespreking of verweerder ervoor heeft zorg gedragen dat E zijn adviezen tot 6 september 2001 afdoende heeft afgestemd met verweerder, waarvan destijds geen aantekening is gehouden. 

5.6       Daarmee resteert dat er niet of nauwelijks aan dossiervorming is gedaan. Verweerder heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naast de gedocumenteerde spreekuurcontacten veelvuldig overleg heeft gehad met E, de leidinggevende van klager en andere leden van het SMT. Klager heeft dit bestreden. Het College kan niet vaststellen wie van hen het bij het rechte eind heeft, waardoor de klacht in zoverre niet verder kan worden beoordeeld. Het College constateert dat verweerder door gebrekkige dossiervorming niet geheel heeft gehandeld zoals van hem had mogen worden verwacht. Dit laatste is op zichzelf echter niet voldoende om te oordelen dat hij in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld.

5.7       De conclusie is dat de eerste twee klachtonderdelen ongegrond zijn.

5.8       Ten aanzien van het derde klachtonderdeel heeft klager gesteld dat in het voorlopig reïntegratieplan en het reïntegratieplan is aangekruist dat ze in overleg met de werknemer zijn opgesteld, terwijl dat volgens klager niet is geschied. Verweerder heeft verklaard dat de inhoud van het voorlopig reïntegratieplan en het reïntegratieplan met klager zijn besproken en daarom terecht is aangekruist dat dit is geschied.

5.9       Het College kan op basis van de wederzijdse stellingen en de overgelegde stukken niet vaststellen hoe een en ander feitelijk is gegaan. Daarom kan het College ook niet beoordelen of dit klachtonderdeel gegrond is.

5.10     De klacht dat de Arbodienst heeft geweigerd de verslagen van het spreekuur van 3 september 2001 en 10 februari 2002 te overhandigen, heeft geen betrekking op gedragingen van verweerder die de individuele gezondheidszorg raken en behoeven daarom geen verdere bespreking.

5.11     Ter terechtzitting heeft klager bij monde van zijn raadsvrouw nieuwe klachtonderdelen naar voren gebracht, zoals de klacht dat klager door verweerder had moeten worden verwezen naar het J voor een second opinion of de klacht dat verweerder, toen hij I medio 2002 verliet, is tekort geschoten in de overdracht van het dossier van klager. Verweerder heeft ter terechtzitting geen uitlatingen gedaan waaruit is af te leiden dat hij de rechtsstrijd op deze nieuwe punten ondubbelzinnig heeft aanvaard. Het College ziet ambtshalve geen aanleiding de klachtonderdelen die voor het eerst ter terechtzitting naar voren zijn gebracht in de beoordeling te betrekken. Deze blijven daarom verder buiten beschouwing.

5.12     De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Door de hiervoor onder 5.6 omschreven gebrekkige dossiervorming heeft verweerder weliswaar niet geheel gehandeld zoals van hem had mogen worden verwacht, maar dat is niet zodanig verwijtbaar dat hij daarmee in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld. Verweerder kan voor het overige met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 17 november 2009 door:

mr. G. de Groot, voorzitter,

R. Vogelenzang en P.G. J. Koch, leden-arts,

mr. T.H.C. Coert, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 12 januari 2020 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. G. de Groot, voorzitter,

w.g. T.H.C. Coert, secretaris.