ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0028 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2009/042

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0028
Datum uitspraak: 12-01-2010
Datum publicatie: 18-01-2010
Zaaknummer(s): 2009/042
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: De huisarts wordt door de zoon van de patiënte verweten dat hij ondanks herhaalde verzoeken heeft geweigerd een visite af te leggen. Patiënte is overleden aan een maagbloeding. De huisarts voert gemotiveerd verweer. Het college oordeelt dat de klacht ongegrond is en dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 3 februari 2009 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

huisarts,

wonende te D,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r.

1. Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

- het antwoord met de bijlage;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- de Inlichtingen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Klager was afwezig met bericht van verhindering. Verweerster was aanwezig en werd bijgestaan door mr. L. Fedder, verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

2. De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

Klager is de zoon van E, geboren oktober 1936 en overleden op 27 januari 2009, verder te noemen patiënte.

Verweerster was sinds december 2008 als waarnemend huisarts werkzaam in de huisartsenpost F te B, toen klager op maandagochtend 26 januari 2009 verscheen aan de balie van de praktijk en aan de assistente een visite vroeg voor patiënte. De assistente heeft vervolgens aan verweerster gevraagd om telefonisch contact op te nemen met klager. Alvorens dat te doen heeft zij het medisch dossier van patiënte ingezien waaruit onder meer bleek dat patiënte in het weekeinde van 24 en 25 januari 2009 in het ziekenhuis was geweest in verband met een polsfractuur. Verweerster heeft vervolgens het telefoonnummer van patiënte gebeld en kreeg klager aan de lijn. Daar het verhaal van klager niet geheel duidelijk was, heeft verweerster gevraagd om patiënte zelf te spreken. Volgens verweerster was patiënte helder en duidelijk te verstaan en klonk zij niet benauwd of pijnlijk. Patiënte heeft verweerster verteld dat zij sinds de vorige dag last van maagpijn had. Daarnaast was zij misselijk en had zij een paar keer overgegeven. Zij heeft verweerster voorts desgevraagd gezegd dat zij geen pijn op de borst had, niet benauwd was en dat zij alleen paracetamol gebruikte tegen de pijn in haar pols. Verweerster heeft patiënte in verband met de maagklachten Ranitidine en Metoclopramide voorgeschreven. Om 14.30 uur heeft klager via de spoedlijn wederom contact opgenomen met de praktijk. Verweerster heeft hierover in het huisartsenjournaal voor zo ver van belang genoteerd:

“C: zoon belt om 14.30 uur op de spoedlijn nog een keer, verbaasd dat ik niet langs ben gekomen!!! Vergat te vertellen dat zijn moeder veel medicijnen niet goed kan verdragen, zou iemand van GGD naar ons hebben gebeld om advies te geven dat we daarheen moeten gaan!!! (…)

P uitleg dat ik geen reden ze om nu visite te rijden, evt vanmiddag weer contact opnemen (…)”

Op 27 januari 2009 heeft klager om 14.45 uur nogmaals via de spoedlijn weer contact opgenomen met de praktijk. De doktersassistente heeft hem gevraagd via de “gewone lijn” terug te bellen en dan een 4 in te toetsen. Op 15.15 uur is door ambulancepersoneel gebeld naar de praktijk met de mededeling dat patiënte werd gereanimeerd en het verzoek aan de huisarts gedaan om te komen. Toen verweerster bij het huis aankwam van patiënte, werd zij de ambulance in gedragen. Enige tijd later die dag is verweerster gebeld door een medewerker van het G te H met de mededeling dat patiënte was overleden aan de gevolgen van een septische shock ten gevolge van een vermoedelijk al langer bestaande maagperforatie.

3. Het standpunt van klager en de klacht.

Verweerster heeft volgens klager geweigerd om een visite af te leggen ook al heeft klager zeven maal naar de huisartsenpost gebeld. Zij heeft tegen klager gezegd dat zij wel zou komen als zij zin had en dat patiënte maar een aspirientje moest nemen. Dezelfde avond is patiënte bewusteloos geraakt en is zij, nadat klager 112 had gebeld, naar het ziekenhuis gebracht. Aldaar bleek dat zij een maagbloeding had waaraan zij is overleden, aldus klager.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster onvoldoende zorg heeft verleend aan patiënte.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig voor de beoordeling van de klacht wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college.

Vast staat dat klager in de periode waarop de klacht betrekking heeft driemaal contact heeft gezocht met de praktijk waar verweerster waarneemt. De eerste maal heeft verweerster teruggebeld en zelf met patiënte gesproken. Niet is gebleken dat verweerster patiënte onvoldoende heeft uitgevraagd over haar gezondheidsklachten noch dat er haar zaken ter ore zijn gekomen die aanleiding hadden moeten zijn tot een huisvisite of een directe verwijzing naar een ziekenhuis. Uit het medisch dossier blijkt dat verweerster –zoals gebruikelijk- tegen patiënte heeft gezegd dat zij zo nodig weer contact mocht opnemen. Toen klager voor de tweede keer belde die dag heeft verweerster evenmin van hem iets vernomen dat haar tot handelen had moeten brengen. De verklaring van verweerster dat zij slechts de indruk had dat klager belde omdat hij niet tevreden was dat zij geen visite had gemaakt en dat hij vergeten was te vertellen aan verweerster dat patiënte veel medicijnen niet goed kon verdragen, wordt gestaafd door hetgeen zij daaromtrent in het medisch dossier heeft geschreven. Wellicht heeft klager een andere boodschap bedoeld te geven dan is overgekomen. Dat hij zich daardoor kennelijk niet gehoord heeft gevoeld is betreurenswaardig, zeker in het licht van de ongelukkige afloop. Op basis echter van de informatie die verweerster heeft gekregen en vergaard, kon zij in redelijkheid tot de conclusie komen dat er geen spoedeisende interventie noodzakelijk was. Niet blijkt dat klager, toen hij voor de derde maal contact zocht en hem is verzocht om via de gewone lijn terug te bellen, dit ook heeft gedaan.

Na het tweede telefonische contact met klager tot het telefoongesprek van verweerster met het ambulance personeel is er dan ook geen nieuwe informatie over de toestand van patiënte tot verweerster gekomen.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af.

Aldus gewezen op 17 november 2009 door:

mr. drs. G. de Groot, voorzitter,

R. Vogelenzang en P.G.M. Koch, leden-arts,

mr. T.H.C. Coert, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 12 januari 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. G. de Groot, voorzitter

w.g. T.H.C. Coert, secretaris