ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0020 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2008/165

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2010:YG0020
Datum uitspraak: 05-01-2010
Datum publicatie: 14-01-2010
Zaaknummer(s): 2008/165
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft de behandeling van klaagsters zoon: verder te noemen: patiënt. Klaagster verwijt de huisarts dat hij patiënt, gelet op de aan hem gemelde pijnklachten onder andere in de buik, ten onrechte niet heeft verwezen naar het ziekenhuis voor nader onderzoek. De klacht heeft voorts betrekking op de bejegening en het weigeren het dossier af te geven. Patiënt is overleden. Verweerder heeft de klacht betwist. Het college oordeelt dat de omstandigheid dat patiënt voor hem nieuw was en het feit dat patiënt zich presenteerde met een reeks van ernstige diffuse klachten aanleiding voor de huisarts had moeten zijn om nader onderzoek te doen en daarna eventueel hem te verwijzen naar een specialist. Voor het overige heeft het college de klacht als ongegrond afgewezen.   

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 25 juli 2008 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

huisarts,

wonende en werkzaam te B,

v e r w e e r d e r .

1.         Het verloop van de procedure.

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met de bijlagen;

-                     het aanvullende klaagschrift, met bijlagen;

-                     het antwoord;

-                     de repliek;

-                     de dupliek;

-                     de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

-                     het proces-verbaal van het op 27 april 2009 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

-                     de door verweerder ter terechtzitting overgelegde kopie van de groene kaart met betrekking tot D en een kopie van een aan verweerder gerichte brief d.d. 23 mei 2003 van E.

De klacht is ter openbare terechtzitting van 10 november 2009 behandeld.

Partijen waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door mr. R. Vleugel, advocaat te Utrecht en verweerder door mr. E.P. Haverkate, verbonden aan Stichting Rechtsbijstand Gezondheidszorg te Utrecht.

2.         De feiten.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1       Klaagster is de moeder van D (hierna te noemen: D), geboren op 12 juni 1961.

2.2       D was vanaf september 1998 ingeschreven in de praktijk van huisarts F te Utrecht. Op 19 mei 2003 heeft het laatste consult van D bij huisarts F plaatsgevonden.

2.3       D was vanaf eind mei 2003 ingeschreven in de praktijk van verweerder.

2.4       Verweerder heeft, wegens verdenking van een infiltraat, op 23 mei 2003 bij D een thoraxfoto laten maken, waarop geen afwijkingen waren te zien.

2.5       D is in juni 2003 vijf keer (volgens de groene kaart) bij verweerder op consult geweest. Verweerder heeft hierover het volgende opgenomen (voor zover leesbaar):

4/6/2003    longen blijken goed, maar blijft pijn houden li thoracaal

                   maagzuur (-) N (-) V (-) koorts (-) 20 jr roken, drugs. Nu gestopt.

                   … … biertjes drinken

                   ..RR 120/80, .. poli 80/min ieg

                   drukpijn maagstreek      WAO sinds 1991

                   Pa.., zor… retour

6/6/03         20 Augmentin 625mg, 3x1. hoesten + koorts + maagpijn – wil verwijzing

                   longen: vochtige …, bronchiaal ademen

…6 2003     6 wkn na het voetballen pijn in de buurt v/h middenrif be… rugspieren hard, bukken is pijnlijk, hypertonie ..lat

                   …. 75 mg 2x1 + Midalgan.

13 6 2003   het gaat beter

                   verliest bloed via de anus na delaetatie 2e keer

                   lodocaine ..% zalf

                   zetpil

                   ..  sachet 2x (…)

20/8/2003   afscheid genomen na weigering van een verwijzing.

2.6       Aan D is, volgens de kopieën van de medicijndoosjes, de navolgende medicatie voorgeschreven:

4 juni    Pariet 20 mg, 1x daags 1 tabelt,15 stuks

6 juni    Amoxicilline 125 mg/tablet, 3x daags 1 tablet, 20 stuks

10 juni Arthrotec 75 mg/tablet, 2x daags 1 tablet, 30 stuks

13 juni triAnal, 1x daags 1 zetpil, 12 stuks

2.7       Op 28 juni 2003 is D overleden. Zijn doodsoorzaak is onbekend.

3.         Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1.         D ten onrechte niet heeft verwezen naar een specialist;

2.         geweigerd heeft het medisch dossier af te geven aan klaagster;

3.         geweigerd heeft een gesprek met klaagster aan te gaan.

4.         Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De overwegingen van het college.

5.1       Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel oordeelt het college als volgt.

Aan de hand van de aantekeningen van verweerder op de groene kaart kunnen de klachten van D niet duidelijk worden afgeleid. Het door verweerder gevoerde beleid kan daaruit evenmin worden afgeleid. Er staat vermeld dat sprake is van bloedverlies en koorts. Er staat geen diagnostiek op vermeld en hoe D zich presenteerde. Het college merkt ambtshalve op dat de groene kaart/het medisch dossier van D ook naar de maatstaven van 2003 onder de (tuchtrechtelijke) maat is. Uit deze medische gegevens kan immers niet afgeleid worden wat de anamnese is geweest, wat het onderzoek heeft behelst en wat de (differentiaal)diagnose is geweest.

Het college heeft twijfels over de juistheid van de diagnoses. Er blijkt een reeks van klachten, maar niet van een eenduidig beeld. D was een nieuwe patiënt die verweerder niet kende, waarvan geen (medische) gegevens voorhanden waren en waarover hij geen contact had gehad met zijn voorganger. De klachten van D waren dermate ernstig (met name op 13 juni over het bloedverlies) en diffuus dat verweerder meer alert had moeten zijn op nader onderzoek (bijvoorbeeld bloedonderzoek) en daarna eventueel doorverwijzing naar een specialist. Deze combinatie van feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, geven een beeld weer dat verweerder zich onvoldoende bewust is geweest van de reeks van klachten van een voor hem onbekende patiënt en waarvoor nader onderzoek geïndiceerd was. De conclusie van het voorgaande is dat deze klacht gegrond is.

5.2       Over het tweede klachtonderdeel oordeelt het college als volgt.

Klaagster stelt dat de zus van de D aan verweerder heeft gevraagd om inzage in het medisch dossier van D en dat dit mogelijk was, zonder aanwezigheid van klaagster, voor wie verweerder kennelijk bang was.

Verweerder voert aan dat hij het dossier aan D heeft meegegeven na het laatste consult.

Het college zal dit klachtonderdeel als ongegrond afwijzen omdat niet is gebleken dat verweerder geweigerd heeft het dossier af te geven.  

5.3              Het derde klachtonderdeel is evenmin gegrond.

Verweerder heeft aan klaagster een gesprek aangeboden. Hij voelde zich niet veilig bij een gesprek met klaagster alleen en heeft voorgesteld een gesprek te hebben met de zus van D (erbij). Verweerder heeft dat aangegeven bij brief van 11 december 2003. Op die brief heeft hij geen reactie gekregen. Voor zijn handelen kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt worden. Het derde klachtonderdeel faalt daarom.

5.4              Op grond van het vorenstaande concludeert het college dat verweerder ten aanzien van het klachtonderdeel onder 1. heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten. Het college ziet aanleiding aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op te leggen.

6.         De beslissing.

Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.

Aldus gewezen op 10 november 2009 door:

mr. R.A. Dozy, voorzitter,

M.F. van Brederode-Zwart, dr. W.F.R.M. Koch, dr. W.J. Willems, leden-arts,

mr. E.W.M. Meulemans, lid-jurist,

mr. S.S. van Gijn, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 5 januari 2010 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

mr. R.A. Dozy, voorzitter

mr. S.S. van Gijn, secretaris