ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0760 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009.294

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0760
Datum uitspraak: 14-12-2010
Datum publicatie: 16-12-2010
Zaaknummer(s): C2009.294
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De gz-psycholoog heeft in opdracht van de rechter-commissaris in verband met de behandeling van strafzaken een psychologisch onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van klaagster en een pro justitia rapportage uitgebracht. De klacht van klaagster houdt in dat de gz-psycholoog zonder dat hij onafhankelijk onderzoek heeft gedaan in zijn rapportage stelt dat klaagster ontoerekeningsvatbaar is en waandenkbeelden heeft. Het RTG Amsterdam wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2009.294 van:

                                               A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

                                               gemachtigde: mr. A.P.K. Warlam, advocaat te Amsterdam,

tegen

                                               C., gezondheidszorgpsycholoog, wonende te B.,

                                               verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klaagster - heeft op 14 november 2008  bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen gz-psycholoog C. - hierna te noemen de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 september 2009, onder nummer 08/331Gzp heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de zaak A. / D., psychiater ( C2010.069) ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 november 2010, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. A.P.K. Warlam voornoemd alsmede de gz-psycholoog.

2.         Beslissing in eerste aanleg.

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. De feiten.

            Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

            Verweerder heeft in opdracht van de Rechter-commissaris te B. in verband met de behandeling van strafzaken een psychologisch onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van klaagster. Hiervoor heeft verweerder in de maanden augustus en september 2008 viermaal met klaagster in haar woning gesproken. De totale gespreksduur bedroeg ongeveer zes uur. Voorts heeft verweerder met, behalve de mederapporteur, D., psychiater tevens overlegd met enkele medewerkers van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie B. en een bij klaagster betrokken reclasseringsambtenaar. Verweerder heeft een biografische, en een gezondheids- en verslavingsanamnese afgenomen bij klaagster. Naast het klinisch-psychologisch onderzoek heeft verweerder enkele psychologische tests afgenomen gescoord en geïnterpreteerd.

In oktober 2008 heeft verweerder zijn rapport voltooid.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. Het standpunt van klaagster en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder zonder dat hij onafhankelijk onderzoek heeft gedaan in zijn rapportage stelt, dat klaagster ontoerekeningsvatbaar is en waandenkbeelden heeft.

Hierdoor is klaagster in haar totale integriteit geschaad. Het rapport van verweerder is overgeschreven van mederapporteur D. en daarom niet onafhankelijk.

Klaagster wenst de rest van haar leven verschoond te blijven van psychologen die voornoemde diagnose niet kunnen stellen en voorts stelt zij dat zij geen behandeling voor haar boosheid nodig heeft en niet aan waandenkbeelden lijdt.

4. Het standpunt van verweerder.

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college.

Volgens vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie dient een rapportage als de onderhavige in het algemeen te voldoen aan in redelijkheid uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid daaraan te stellen eisen, die inhouden:

-                     dat in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze wordt uiteen gezet op welke gronden de conclusie van het rapport steunen;

-                     dat de gronden aantoonbaar voldoende steun vinden in feiten, omstandigheden en bevindingen vermeld in het rapport;

-                     dat die gronden de daaruit getrokken conclusies kunnen rechtvaardigen;

-                     dat de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het college stelt vast dat in dit geval sprake is van een uitvoerige rapportage die een logische opbouw kent. De gronden waarop de conclusies steunen zijn daarin uiteengezet evenals de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop zij stoelen en kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen.

Het rapport voldoet daarmee aan de gestelde eisen. Met verweerder is het college van oordeel dat volgens de richtlijn van het NIFP “Best Practice Ambulant- Forensisch psychologisch onderzoek en rapportage voor volwassenen (2007) overleg met een mederapporteur noodzakelijk is. Op pagina 84 van voornoemde richtlijn staat, voorzover hier van belang: “ Het overleg met de mederapporteur schiet echter zijn doel voorbij als dit wordt opgevat als een “dwang”om tot consensus over de onderzoeksbevindingen te komen.” Van dergelijke dwang is echter niet gebleken. De klacht is dan ook ongegrond

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klaagster beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Zij concludeert (impliciet) tot gegrond verklaring van haar klacht.

4.2 De gz-psycholoog heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert (impliciet) tot ongegrond verklaring van het beroep en bevestiging van de bestreden beslissing.

Beoordeling.

4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,

prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en drs. G.A.M. Mensing en drs. R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 14 december 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.