ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0725 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009.286

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0725
Datum uitspraak: 30-11-2010
Datum publicatie: 01-12-2010
Zaaknummer(s): C2009.286
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klager verblijft in een TBS-inrichting waaraan verweerster als huisarts is verbonden. Klager verwijt de huisarts dat zij hem voor een neuscorrectie niet doorverwijst naar een specialist. Het RTG Zwolle heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/286 van:

                                               A., verblijvende in het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC)                                              B. te C., appellant, klager in eerste aanleg,

                                               gemachtigde: mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht,

tegen

                                               D., huisarts, werkzaam te C.,   verweerster in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna te noemen klager - heeft op 19 maart 2009 bij het Regionaal Tuchtcollege             te Zwolle tegen huisarts mevrouw D. - hierna te noemen de arts - een klacht    ingediend. Bij beslissing van 29 oktober 2009, onder nummer 043/2009 heeft dat      College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

            Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 5 oktober 2010, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door

            mr. J.A.P.F. Hoens voornoemd, en de arts, bijgestaan door mr. M.M. Stavast.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager verblijft in de TBS-inrichting “B.” te C.. Verweerster is als huisarts verbonden aan deze inrichting. Klager heeft verweerster gevraagd hem in aanmerking te laten komen voor een neuscorrectie.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3.       DE KLACHT

Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij hem niet doorverwijst naar een specialist voor een neuscorrectie.

4.         HET VERWEER

Verweerster is, naar het college begrijpt, van oordeel dat haar geen verwijt treft. Verweerster spreekt er haar verbazing over uit dat er bij repliek nog steeds over wordt geklaagd dat zij klager niet naar een normaal ziekenhuis wil laten gaan, terwijl zij hem inmiddels naar de KNO-arts had verwezen en hij in het ziekenhuis te E. was geweest. Het verweer van verweerster wordt bij de beoordeling nader weergegeven.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerster heeft aangegeven dat zij naar aanleiding van de wens van klager met betrekking tot een neuscorrectie aan de medische dienst heeft gevraagd wat de mogelijkheden waren wat de kosten betreft, aangezien de indicatie daarvoor alleen cosmetisch was. Toen zij nogmaals navraag deed, bleek klager al in 2007 een septum- en dorsumcorrectie te hebben gehad. Voorts heeft zij nog geïnformeerd bij de psychiater of deze mogelijk nog een indicatie zou kunnen geven, waarop deze met klager zou overleggen. Nadien heeft deze aangegeven dat hij geen indicatie zag en dit met klager had besproken. Vervolgens heeft verweerster dit alles met klager besproken en afgesproken dat hij zijn verzoek voorlopig zou laten rusten. Hij was het hier geheel mee eens en verweerster heeft niets meer van hem vernomen totdat ze het klaagschrift onder ogen kreeg. Vervolgens heeft ze klager na een gesprek verwezen naar de KNO-arts, waar klager ook is geweest.

5.3

Het door verweerster aangevoerde vindt steun in het overgelegde dossier van de medische dienst en is ook niet concreet betwist door klager. De conclusie moet dan zijn dat verweerster geenszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en zelfs zorgvuldig is omgegaan met het verzoek van klager. De klacht is dus kennelijk ongegrond. Terecht voert verweerster bij dupliek nog aan dat klager, toen haar uit het klaagschrift bleek dat hij zich er toch niet bij had neergelegd dat een neuscorrectie er niet in zat, op haar verwijzing wel degelijk bij de KNO-arts in een regulier ziekenhuis te E. is geweest en dat de vraag of er een (vergoeding voor een) neuscorrectie zal volgen niet meer bij haar ligt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

            4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer       op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij          concludeert tot gegrond verklaring van zijn klacht.

            4.2 De huisarts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert   (impliciet) tot verwerping van het beroep.

            Beoordeling.

            4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van         het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter,

mr. R. Veldhuisen en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en

B.P.M. Schweitzer en F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 30 november 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.    Voorzitter   w.g.     Secretaris  w.g.