ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0723 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009.281

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0723
Datum uitspraak: 30-11-2010
Datum publicatie: 01-12-2010
Zaaknummer(s): C2009.281
Onderwerp:
  • Onheuse bejegening
  • Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht  tegen bedrijfsarts die klager op verzoek van gemeente tweemaal op zijn spreekuur heeft gezien ter boordeling van klagers arbeidsongeschiktheid. De arts heeft klager na het eerste spreekuur bezoek gedurende twee weken voor 100% arbeidsongeschikt geacht en terugverwezen naar diens huisarts. Na het tweede spreekuur contact heeft de arts contact opgenomen met klagers huisarts. Vervolgens heeft klager verzocht om een andere bedrijfsarts welk verzoek is ingewilligd. De arts heeft geen advies over klager uitgebracht. Het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen dat op grond van  de aantekeningen die de arts van de consulten heeft gemaakt niet geconcludeerd kan worden dat de arts jegens klager niet zorgvuldig heeft gehandeld en acht voorts hetgeen waarover wordt geklaagd niet aannemelijk gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege bevestigt in beroep het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is en verwerpt het beroep.  

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/281 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               F., bedrijfsarts, werkzaam te B., verweerder in hoger beroep en                                             in eerste aanleg met rechtskundige bijstand van mr. K. Baetsen,                                              advocaat te Rotterdam.

1.         Verloop van de procedure

            Appellant - hierna klager - heeft op 9 januari 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te    Zwolle tegen verweerder - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

            24 september 2009, onder nummer 005/2008, heeft dat college de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

            De zaak is in hoger beroep tegelijk met de zaken onder nummer 2009/279      (A. / C.,           arts), 2009/280 (A. / E., bedrijfsarts) en 2009/282 (A. / G., bedrijfsarts), behandeld ter      openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 oktober 2010. De zaken          zijn niet gevoegd. Verschenen zijn klager, alsmede de arts,       bijgestaan door mr.             Baetsen.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag            gelegd.

“  2.     DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1970, ontvangt sinds 2002 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand voor de noodzakelijke kosten van het bestaan.

Op 3 juli 2006 vond een keuring plaats van klager door de bedrijfsarts C.   die verbonden is aan H. te D.. C. heeft klager fysiek tot arbeid in staat geacht zonder urenbeperking en een verwijzing naar de psycholoog noodzakelijk geacht.

Op 17 juli 2006 heeft een psychologisch onderzoek plaatsgevonden door de psycholoog I.. Zij heeft aangegeven dat er geen psychische beperkingen met betrekking tot werk zijn geconstateerd. Er is ook geen urenbeperking geconstateerd.

Op verzoek van klager is op 3 augustus 2006 door de bedrijfsarts E. een second opinion verricht. E. is van oordeel dat klager voor een periode van drie maanden niet bemiddelbaar is voor de arbeidsmarkt maar ziet voor het overige evenmin fysieke beperkingen voor arbeid gedurende 40 uur per week.

Op 1 augustus 2006 heeft een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden door

J. . Hierbij is aangegeven dat klager geen structurele functionele beperkingen heeft waarmee in een traject of in arbeid rekening gehouden dient te worden. Wel stelt zij voor klager 2 maanden de tijd te geven de acute medische problemen te laten behandelen.

K. van H. heeft op 3 en 10 augustus 2006 een rapport arbeidsgeschiktheidonderzoek opgesteld waarin is aangegeven dat na onderzoek geconcludeerd kan worden dat klager geen structurele functionele beperkingen heeft en daarmee volledig arbeidsgeschikt is. De mogelijke tijdelijke fysieke problemen kunnen naar verwachting binnen twee maanden adequaat behandeld worden.

Klager is vervolgens uitgenodigd voor een gesprek met de gemeente B.. Dit gesprek, met de casemanager,  heeft op 12 oktober 2006 plaatsgevonden

Bij besluit van 12 oktober 2006 heeft de gemeente B. klager de verplichting opgelegd mee te werken aan een reïntegratietraject in de vorm van een stage per

23 oktober 2006 bij een leerwerkbedrijf gedurende 32 uur per week. Daarbij is aangegeven dat er op 18 oktober 2006 een voorlichtingsbijeenkomst was. Klager heeft bij brief van 13 oktober 2006 aangegeven dat gezien zijn gezondheidstoestand het niet mogelijk was aan het reïntegratietraject te beginnen en niet op die voorlichtings-bijeenkomst te zullen verschijnen.

Bij besluit van 19 oktober 2006 heeft de gemeente B. de uitkering van klager opgeschort omdat hij niet heeft voldaan aan de verplichting alle medewerking te verlenen aan de aangeboden voorziening. Verder is klager de gelegenheid geboden het verzuim te herstellen en is hij uitgenodigd voor een voorlichtingsbijeenkomst op 25 oktober 2006.

Klager heeft vervolgens op 20 oktober 2006 een verklaring van zijn huisarts aan de gemeente B. ingezonden, luidende: “A. kampt sinds enkele weken met vermoeidheids-klachten. T.g.v. deze klachten heeft hij momenteel te weinig energie om werkzaamheden te verrichten.”

Per email van 23 oktober 2006 is klager bericht dat, nu hij aangeeft klachten te hebben die niet zijn meegenomen bij het onderzoek van H., aan de L. is gevraagd hem uit te nodigen voor een gesprek.

Op 30 oktober 2006 bezoekt klager het spreekuur van verweerder, verbonden aan de L. te B.. Deze geeft aan dat klager voor 2 weken 100% arbeidsongeschikt is en dat in verband met twijfels klager wordt terug verwezen naar de huisarts voor een nadere onderbouwing.  Bij besluit van 7 november 2006 heeft de gemeente B. de bijstandsuitkering met ingang van 18 oktober 2006, gedurende 1 maand verlaagd met 20% van het minimumloon omdat eiser niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan een onderzoek tot arbeidsinschakeling. Op 17 november 2006 ziet verweerder klager weer op zijn spreekuur. Vervolgens heeft verweerder contact opgenomen met de huisarts om informatie in te winnen. De informatie van de huisarts wordt in januari 2007 ontvangen. Inmiddels had klager aangegeven niet langer door verweerder begeleid te willen worden. De begeleiding van klager is daarop overgenomen door de bedrijfsarts G., eveneens verbonden aan L.. Verweerder heeft dan ook geen advies gegeven aan de gemeente B. over de arbeidsgeschiktheid van klager.

Bij schrijven van 21 november 2006 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 oktober 2006. Bij schrijven van 24 november 2006 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 november 2006.

De bezwaren zijn door de gemeente B. bij besluit van 8 februari 2007 ongegrond verklaard danwel niet ontvankelijk vanwege het ontbreken van procesbelang. Tegen dit besluit is op 2 april 2007 beroep ingesteld.  Het beroep is behandeld op

15 augustus 2007 en bij beslissing van 11 september 2007 heeft de rechtbank B. het beroep gegrond verklaard en de gemeente B. opgedragen een nieuw besluit te nemen.  Alle genoemde brieven zijn als bijlagen overgelegd. De inhoud ervan is partijen bekend en wordt geacht te zijn herhaald en overgenomen.

3.                  DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven-

1.                  Gedurende de medische keuring speelt de status van patiënt een belangrijkere rol dan de aanwezige gezondheidsklachten.

2.                  Behandelingsmethode richting patiënt is ondeugdelijk. Gezondheid is volgens arts van het gezicht af te lezen.

3.                  Het op en neer sturen van de patiënt naar de huisarts teneinde informatie te verkrijgen over de gezondheidsklachten van patiënt i.p.v. zelf contact te leggen met de huisarts.

4.                  Het weigeren contact te onderhouden met de huisarts in geval van te weinig informatie, twijfels omtrent de ziekte van patiënt en twijfels omtrent handelingen of behandelmethodes van de huisarts zelf

5.                  Het schreeuwen tegen een patiënt die psychische klachten heeft, waardoor de klachten van de patiënt nog meer worden aangewakkerd.

6.                  Het dreigen goed te keuren van de patiënt vanwege ontevredenheid over de verstrekte informatie door de patiënt.

7.                  Te rooskleurig oordelen over de gezondheid van de patiënt.

8.                  Geen ontheffing van arbeids- en sollicitatieplicht verlenen

9.                  Het klagen bij de uitkeringsinstanties vanwege ontevredenheid over de patiënt, zonder informatie bij de huisarts op te vragen. Deze klacht leverde klager een maatregel bij de uitkeringsinstantie op.

4.                  HET VERWEER

Verweerder bespreekt in het verweerschrift en in de conclusie van dupliek alle door klager tegen hem geformuleerde verwijten en komt tot de conclusie dat de tegen hem ingediende klacht onterecht is.

5.                  DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1               

Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het College tot de slotsom gekomen, dat de klacht in al zijn onderdelen als ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het College zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift en in de conclusie van dupliek heeft doen aanvoeren met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan, hetgeen gesteund wordt door de overgelegde stukken, en neemt die overwegingen over.

5.3

Daaraan voegt het college het volgende toe.

Verweerder heeft klager gezien op 30 oktober en op 13 november 2006.

Op 30 oktober 2006 heeft verweerder klager voor 2 weken arbeidsongeschikt verklaard om te bezien hoe zijn klachten zich zouden ontwikkelen. Twee weken later, op 13 november 2006,  ziet verweerder klager weer op zijn spreekuur en spreekt af met klager dat hij (verweerder) contact met de huisarts op zal nemen. Daartoe was tijdens het eerste contact geen aanleiding omdat klager toen niet recent zijn huisarts had bezocht. Verweerder heeft ook inderdaad contact opgenomen met de huisarts van klager.

Na het tweede spreekuurcontact heeft klager echter laten weten niet langer begeleid te willen worden door verweerder. Reden waarom verweerder geen advies meer heeft gegeven.

De begeleiding van klager is toen overgenomen door de bedrijfsarts G.. Het college is van oordeel dat op grond van de aantekeningen die verweerder van deze consulten heeft gemaakt niet geconcludeerd kan worden dat verweerder jegens klager niet zorgvuldig heeft gehandeld.

5.4

Verder wijst het college er voor het overige op dat, om een arts een tuchtrechtelijk verwijt te kunnen maken, hetgeen waarover wordt geklaagd feitelijk dient vast te staan, althans voldoende aannemelijk dient te zijn. Dat is in de onderhavige zaak niet het geval, hetgeen met zich brengt dat de klacht in al zijn onderdelen niet gegrond kan worden verklaard.

5.5

Tenslotte wijst het college erop dat daar nog bij komt dat voor de conclusie dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen uiteraard vereist is dat het handelen dat de betrokkene wordt verweten  binnen diens bevoegdheid ligt.

Met name het achtste klachtonderdeel ziet niet op zo’n bevoegdheid.

5.6

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten

            Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de   feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder            2. DE FEITEN zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            4.1.      Klager heeft in beroep zijn oorspronkelijke klacht herhaald en nader    toegelicht.

4.2.            De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd, met conclusie het beroep te verwerpen.

4.3.      De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter,

mrs. P.J. Wurzer en R.A. van der Pol,  leden-juristen en mr.drs. M.J. Kelder en

mr.drs. W.A. Faas, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 30 november 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.