ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0718 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009.243

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0718
Datum uitspraak: 30-11-2010
Datum publicatie: 01-12-2010
Zaaknummer(s): C2009.243
Onderwerp:
  • Onheuse bejegening
  • Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is sinds 2002 gedeeltelijk en vanaf 2004 geheel uitgevallen voor zijn werk als zelfstandige. Klager heeft toen een WAZ uitkering aangevraagd. Klager is vervolgens door de arts als verzekeringsarts onderzocht. De arts heeft een Onderzoeksverslag opgesteld, waarna de WAZ-uitkering is geweigerd. Klager verwijt de arts onder meer dat hij hem onheus heeft bejegend, dat hij fouten heeft gemaakt bij het opstellen van de medische rapportage en dat hij weigert de door klager voorgestelde wijzigingen op het onderzoeksverslag over te nemen. Het RTG wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/243 van:

                                               A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

                                               E., verzekeringsarts, werkzaam te D., verweerder in beide                                                     instanties, gemachtigde: mr. M.H.G. Stevelink, advocaat te                                                     Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

            A. - hierna klager - heeft op 8 mei 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle        tegen verzekeringsarts E. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

            2 juli 2009, onder nummer 090/2008 heeft dat College de klacht in al zijn onderdelen             als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep          gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

            De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal       Tuchtcollege van 26 oktober 2010, waar zijn verschenen klager vergezeld van zijn   echtgenote  alsmede de arts bijgestaan door mr. M.H.G. Stevelink voornoemd.

            De zaak is over en weer bepleit aan de hand van pleitaantekeningen die aan het           Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

            2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

            “2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is sinds 1 november 2002 wegens klachten van ernstige moeheid, koortsaanvallen, duizeligheid en misselijkheid (gedeeltelijk) uitgevallen voor zijn werk als zelfstandig technisch schrijver. De klachten verergerden, en in 2004 is klager geheel uitgevallen. Op 28 juni 2004 heeft hij een aanvraag voor een WAZ uitkering bij het UWV gedaan.

Enige tijd later kreeg klager een oproep van het UWV om op het spreekuur te komen. Afgesproken werd dat hij ’s ochtends uitgenodigd zou worden. Klager werd evenwel voor de middag uitgenodigd. Klager heeft hierover zijn beklag gedaan en is door het UWV in het gelijk gesteld waarbij excuses zijn aangeboden.

Klager werd vervolgens voor 19 november 2004 opgeroepen. Hij komt dan bij verweerder op het spreekuur. Verweerder heeft hem onderzocht en heeft op basis van dit onderzoek en de in het dossier aanwezige informatie een Onderzoeksverslag

d.d 19 november 2004 opgesteld. Verweerder kwam hierin tot de conclusie dat bij klager geen sprake was van vermindering van de benutbare mogelijkheden als rechtstreeks en objectief gevolg van ziekte of gebrek.

Bij besluit van 23 november 2004 heeft het UWV klager met ingang van

1 november 2002 een WAZ uitkering geweigerd. Klager heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 22 maart 2005 ongegrond verklaard. Klager heeft hiertegen beroep ingesteld bij de bestuursrechter. De rechtbank G. heeft bij uitspraak van 15 maart 2006 het beroep ongegrond verklaard. Klager is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft bij beslissing van 13 juni 2008 de aangevallen uitspraak bevestigd.

Klager heeft bij brief van 18 september 2007 correcties aangebracht op het Onderzoeksverslag van 19 november 2004. Verweerder heeft hierop bij brief van

8 oktober 2007 gereageerd. Hij stelt in deze brief onder meer:

“ In de medische rapportage is het de taak van de verzekeringsarts om de medische gegevens te verzamelen. In deze zaak gaat het om de essentie van het verhaal, anders wordt de rapportage te lang en verliest men het overzicht.

Hoewel het goed is dat u in het verhaal nog eens de puntjes op de i zet en op een nauwgezette wijze met een groot gevoel voor detail uw gegevens op papier heeft gezet blijft de essentie van mijn verhaal onveranderd. Ik zal dan ook het medisch rapport dat mijn intellectueel eigendom is, niet veranderen.”   

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3.       DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven-:

1.                  dat hij klager onheus heeft bejegend. Verweerder heeft een fout gemaakt bij het plannen van het spreekuur, hiervoor is door het UWV excuus aangeboden. Verweerder weigert hier zijn excuses voor aan te bieden. Verweerder is hiervoor berispt en neemt nu via zijn rapportage wraak op klager;

2.                  dat hij klager hardhandig lichamelijk heeft onderzocht en hierover niets heeft gerapporteerd;

3.                  dat hij een medische rapportage heeft opgesteld vol fouten en onnauwkeurigheden, dat hij feiten heeft gemanipuleerd en zich schuldig heeft gemaakt aan machtsmisbruik;

4.                  dat hij weigert de door klager voorgestelde wijzigingen op het Onderzoeksverslag over te nemen;

5.                  dat hij tot de conclusie komt dat er geen ziekte aanwezig is terwijl er nog een onderzoek liep en dat hij geen informatie aan de cardioloog heeft gevraagd.

4.         HET VERWEER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Verweerder voert op alle punten gemotiveerd verweer dat zo nodig bij de overwegingen zal worden besproken.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

5.         DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel overweegt het college als volgt.

Het college acht het aannemelijk dat verweerder, werkzaam als verzekeringsarts binnen een grote organisatie als het UVW, zich niet persoonlijk bezighoudt met het plannen van afspraken. Dat er waarschijnlijk een fout is gemaakt in de planning valt verweerder derhalve niet aan te rekenen. Klager heeft hiervoor excuses ontvangen van het UWV. Klager stelt dat  verweerder zelf daarna in zijn persoonlijk contact met klager zijn excuses had moeten aanbieden. Los van de vraag of dat feitelijk wel of niet is gebeurd, verweerder kan zich niet meer precies herinneren of in dat gesprek gesproken is over de klacht van klager, is het college van oordeel dat van verweerder niet verwacht hoefde te worden zelf excuses aan te bieden. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.3

De klachtonderdelen 2, 3 , 4, 5 en 6 zien op het door verweerder uitgevoerde onderzoek en het door verweerder opgestelde onderzoeksverslag. Bij de beoordeling van de vraag of een advies van een arts voldoet aan de daaraan te stellen eisen dienen volgens vaste jurisprudentie de volgende criteria in aanmerking te worden genomen:

- het advies zet op een inzichtelijke en consistente wijze uiteen op welke gronden de conclusie van het advies steunt;

- in het advies uiteengezette gronden vinden aantoonbaar voldoende steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het advies;

- de gronden kunnen de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen;

- de rapportage beperkt zich tot het deskundigheidsgebied van de rapporteur.

5.4

Klager en verweerder verschillen van mening over de vraag of verweerder klager al dan niet hardhandig heeft onderzocht. Dit onderdeel van de klacht kan niet slagen. Dit berust er niet op dat aan het woord van verweerder meer geloof wordt gehecht dan aan dat van klager, maar op het uitgangspunt dat een verwijt eerst in voldoende mate feitelijk moet zijn vast te stellen, voordat een verder tuchtrechtelijk oordeel mogelijk is. In dit geval waren alleen klager en verweerder bij het onderzoek aanwezig en is er onvoldoende houvast om aan te nemen dat klagers verhaal juist is.

5.5

Het college is van oordeel dat het onderzoeksverslag voldoet aan de hiervoor genoemde criteria. Op geen enkele manier is gebleken dat sprake is geweest van manipulatie van feiten dan wel van machtsmisbruik. De stelling van klager dat verweerder door middel van zijn rapportage wraak heeft willen nemen is op geen enkele manier onderbouwd zodat dit niet tot een gegrondverklaring van de klacht kan leiden.

Klager heeft bij brief van 18 september 2007 een groot aantal wijzingen op het Onderzoeksverslag gegeven met het verzoek deze wijzigingen over te nemen. Met verweerder is het college van oordeel dat deze wijzigingen de essentie van het advies niet anders maken. Voorts heeft verweerder de brief van klager toegevoegd aan het dossier zodat de visie van klager op het Onderzoeksverslag voldoende uit het dossier blijkt.

Het College merkt hierbij op dat het voor zichzelf spreekt dat de uitoefening van het correctierecht van klager niet zo ver kan gaan dat verweerders deskundig oordeel met betrekking tot de door hem voorgelegde vraagstelling wordt aangetast. Niet gebleken is dat verweerder buiten zijn deskundigheid is getreden. Voorts is het college, anders dan klager, van oordeel dat het verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten valt dat hij het onderzoek van de cardioloog niet heeft afgewacht alvorens zijn verslag op te stellen. Wel is het, mede omdat verweerder wist dat het diagnostisch proces nog liep, enigszins onzorgvuldig te noemen dat in het verslag niet is vermeld dat de huisarts had aangegeven (tot tweemaal toe) dat “nog” geen diagnose was te stellen. Het college vertrouwt erop dat verweerder voortaan dergelijke informatie zorgvuldiger zal formuleren en is van oordeel dat het te ver zou gaan verweerder hiervoor een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Op basis van zijn eigen onderzoek en anamnese, waaronder ook de inlichtingen van de huisarts, heeft verweerder tot de conclusie kunnen komen dat er geen sprake is van objectieve ziekte.   

5.6

Gelet op het voorgaande dient de klacht in al zijn onderdelen als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de   feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

            Procedure.

            4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer       op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij          concludeert (impliciet) tot gegrond verklaring van zijn klacht.

            4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert –     zakelijk weergegeven –  tot afwijzing van het beroep op alle gronden en bevestiging van     de bestreden beslissing.

            Beslissing.

            4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van         het College in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan nog het navolgende         toe te voegen.

            Anders dan klager kennelijk meent heeft het correctierecht slechts betrekking op een (eventuele) correctie ten aanzien van de feiten. Het correctierecht verschaft klager niet   het recht wijziging van de door de arts geformuleerde conclusie te verlangen. 

            4.4 Gelet op het vorenoverwogene dient  het beroep te  worden verworpen.

5.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mrs. L.F. Gerretsen-Visser en C.H.M. van Altena, leden-juristen en mr.drs. M.J. Kelder en  F.M.M. van Exter leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 30 november 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.