ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0693 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2009/188 t/m c2009/217

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0693
Datum uitspraak: 16-11-2010
Datum publicatie: 22-11-2010
Zaaknummer(s): C2009/188 t/m c2009/217
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Tandarts. Dertig voormalige patiënten hebben gezamenlijk een klacht ingediend tegen een tandarts. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachten van tien klagers behandeld ter openbare terechtzitting, en in een gezamenlijk gegeven beslissing deels gegrond en deels ongegrond verklaard en de tandarts berispt. De tandarts is van deze beslissing in beroep gekomen. De klachten van de overige twintig klagers zijn door het Regionaal Tuchtcollege in raadkamer behandeld en in een eveneens gezamenlijk gegeven beslissing ongegrond verklaard. De desbetreffende klagers zijn van deze beslissing in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep tegen beide beslissingen gevoegd behandeld en geoordeeld dat één klager in het beroep niet-ontvankelijk is en dat zowel het beroep van de tandarts als van de overige klagers deels slaagt en deels wordt verworpen. Het Centraal Tuchtcollege heeft overwogen alles overziende van oordeel te zijn dat de tandarts ten aanzien van de behandeling van een aantal klagers een ernstig tuchtrechtelijk verwijt moet worden gemaakt en voor alle zaken waarin de klacht geheel of ten dele gegrond is verklaard aan de tandarts de maatregel op van schorsing van de inschrijving in het BIG register voor de duur van drie maanden opgelegd. Voor het overige wordt verwezen nar de uitgebreid gemotiveerde beslissing.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de gevoegde zaken

onder nummer 2009/188 tot en met 2009/207 van

I                       de heer A. (2009/188), wonende te B., klager I,

II                     mevrouw C. (2009/189), wonende te B., klaagster II,

III                    mevrouw  D.  (2009/190), wonende te B., klaagster III,

IV                    mevrouw E.   (2009/191), wonende te F., klaagster IV,

V                     mevrouw G. (2009/192), wonende te B., klaagster V,

VI                    mevrouw H. (2009/193), wonende te I., klaagster VI,

VII                   mevrouw J. (2009/194), wonende te B., klaagster VII,

VIII                 mevrouw K. (2009/195), wonende te B., klaagster VIII,

IX                    de heer L. (2009/196), wonende te M., klager IX,

X                     mevrouw N. (2009/197), wonende te B., klaagster X,

XI                    de heer o. (2009/198), wonende te B., klager XI,

XII                   de heer P. (2009/199), wonende te Q., klager XII,

XIII                 mevrouw r. (2009/200), wonende te B., klaagster XIII,

XIV                 de heer S. , (2009/201), wonende te B., klager XIV,

XV                  de heer t. (2009/202), wonende te I., klager XV,

XVI                 de heerU. (2009/203), wonende te F., klager XVI,

XVII                de heer V. (2009/204), wonende te B., klager XVII,

XVIII               de heer W. (2009/205), wonende te F., klager XVIII,

XIX                 mevrouw X. (2009/206), wonende te Y., klaagster XIX,

XX                  mevrouw Z. (2009/207), wonende te AA., klaagster XX,

appellanten, klagers in eerste aanleg, gemachtigde de heer BB., tandarts,

met rechtskundige bijstand van mr. G.C. Haulussy, advocaat te Rotterdam,

tegen

CC. , tandarts, wonende te DD., EE., verweerder in hoger beroep en in eerste aanleg,

met rechtskundige bijstand van mr. J.H. Pelle, advocaat te ’s-Gravenhage,

en in de zaken onder nummer 2009/208 tot en met 2009/217 van

CC. , tandarts, wonende te DD., EE., appellant, verweerder in eerste aanleg,

met rechtskundige bijstand van mr. J.H. Pelle, advocaat te ’s-Gravenhage,

tegen

XXI                 mevrouw FF. (2009/208), wonende te B., klaagster XXI,

XXII                mevrouw GG. (2009/209), wonende te HH., klaagster XXII,

XXIII               de heer II. (2009/210), wonende te B., klager XXIII,

XXIV              mevr. JJ. (2009/211), wonende te F., klaagster XXIV,

XXV                de heer KK. (2009/212), wonende te LL., gemeente MM., klager XXV,

XXVI              de heer NN. (2009/213), wonende te OO., klager XXVI,

XXVII             de heer PP. (2009/214), wonende te QQ., klager XXVII,

XXVIII            de heer RR. (2009/215), wonende te SS., klager XXVIII,

XXIX              mevrouw TT. (2009/216), wonende te B., klager XXIX,

XXX                mevr. UU. (2009/217), wonende te B., klaagster XXX,

verweerders in beroep, klagers in eerste aanleg, gemachtigde BB., tandarts,

met rechtskundige bijstand van mr. G.C. Haulussy, advocaat te Rotterdam.

1.         Verloop van de procedure

            1.1.      BB. heeft op 5 december 2007 bij het Regionaal Tuchtcollege te

            ‘s-Gravenhage tegen CC. - hierna de tandarts - namens 33 klagers - hierna     gezamenlijk “klagers” te noemen - een klacht ingediend. Op 3 januari 2008 is namens             mevrouw Z. nog een klacht ingediend. De klachten zijn door het Regionaal         Tuchtcollege geregistreerd onder de nummers  2007 T 197 a, b, c, d, e, f, G, H, I, J, K,         L, M, N, O, P, Q, R, S, T, U, V, W, X, Y, A.1, B.1, C.1, D.1, E.2, F.2, G.2, en H.2.

            1.2.      In vier zaken (2007 T 197 J, K, X, en Y) is de behandeling van de zaak na     intrekking van de klacht gestaakt.

            1.3.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft tien zaken (2007 T 197a, 197d, 197f, 197H,           197I, 197L, 197O, 197U, 197V en 197F2) behandeld ter openbare terechtzitting van       15 april 2009. De klachten zijn deels gegrond en deels ongegrond verklaard en aan de   tandarts is de maatregel van berisping opgelegd. De in die zaken gegeven             gezamenlijke beslissing van 9 juni 2009 van het Regionaal Tuchtcollege is hierna          onder 2.1. weergegeven. De tandarts is van deze beslissing in beroep gekomen en   namens de betrokken klagers is een verweerschrift in beroep ingediend. Bij het         Centraal Tuchtcollege zijn deze zaken geregistreerd onder de nummers 2009/ 208 tot             en met 217.

            1.4.      De overige twintig klachten zijn door het Regionaal Tuchtcollege in      raadkamer behandeld en ongegrond verklaard. De in deze zaken gezamenlijk gegeven         beslissing van 9 juni 2009 is hierna weergegeven onder 2.2. Klagers zijn van deze    beslissing tijdig in beroep gekomen. De tandarts heeft op het beroepschrift gereageerd.           Deze zaken zijn bij het Centraal Tuchtcollege geregistreerd onder de nummers       2009/188 tot en met 207.

            1.5.      De tien ter openbare terechtzitting en twintig in raadkamer behandelde zaken   zijn in beroep gevoegd behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal             Tuchtcollege van 19 augustus 2010, waar zijn verschenen:

            van de klagers: mevrouw D. (2009/190), mevrouw J. (2009/194), de heer O.            (2009/198), de heer P. (2009/199), de heer T. (2009/202), de heer U. (2009/203), de          heer V. (2009/204), mw Z. (2009/207), mevrouw FF. (2009/208), de heer II.     (2009/210), de heer KK. (2009/212), de heer NN. (2009/213) en de heer PP.             (2009/214), bijgestaan door hun gemachtigde de heer BB. en hun raadsman mr. G.C.            Haulussy alsmede de tandarts, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door zijn raadsman mr. J.H. Pelle.

1.6.      Mr. Pelle heeft ter terechtzitting namens de tandarts het beroep in de zaken 2009/210, 211, 212 en 213 ingetrokken.

            1.7.      Partijen hebben ter zitting over en weer hun standpunten toegelicht.

            Mr. Haulussy heeft daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen die aan het           Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissingen in eerste aanleg

            2.1.      Het Regionaal Tuchtcollege heeft in de zaken met kenmerk 2007 T 197a, d, f,            H, I, L, O, U, V en F2 het volgende overwogen en beslist

            “ 2. De feiten

            2.1       De tandarts, die in 1986 is afgestudeerd aan de VV., heeft in 2001 de in B.          gelegen praktijk van (de in 2002 overleden) tandarts WW. overgenomen. Per 1             januari 2006 heeft de tandarts de praktijk op zijn beurt overgedragen aan tandarts      BB.. Bij brief van 22 december 2005 heeft de tandarts zijn patiënten ingelicht over     zijn vertrek per 1 januari 2006.

            2.2       In de tijd dat de tandarts praktijk uitoefende in B. waren er          gedurende enige         periodes in die praktijk werkzaam (1) een tandarts afkomstig uit XX., mw. YY., wier            diploma in Nederland niet was geregistreerd. Zij mocht wél onder toezicht van de tandarts in de praktijk werken, (2) een tandtechnicus, bekend onder de naam “ZZ.”,           (3) een andere niet bij naam bekende tandtechnicus.

            2.3       Tussen de tandarts en zijn opvolger BB. is een financieel geschil ontstaan           over de praktijkovername.

            2.4       BB. treedt thans op als gemachtigde van klagers (in de zin van artikel 65 lid 9    wet BIG) en laat zich bijstaan door genoemde raadsmannen mr. Backx en

            mr. Haulussy.

            2.5       Klagers hebben allen klachten over het functioneren van de tandarts in de          periode dat hij praktijk uitoefende in B.. Deze klachten en het verweer zullen hierna worden besproken.

            3. De verdere gang van zaken

            Het College zal eerst de tien klachten op hun eigen merites beoordelen. Afsluitend zal     nog een algemene beoordeling volgen.           

            4. De klachten van klaagster sub a), het standpunt van de tandarts en de          beoordeling

            2007 T 197a, FF.,

4.1       Klaagster sub a) verwijt de tandarts het volgende.

Mijn huidige tandarts BB. heeft mij erop gewezen dat mijn gebit in zeer slechte staat verkeert. De afgelopen drie jaar is mijn gebit verknoeid door de tandarts. Aan de voorzijde is een kroon geplaatst, maar deze viel er na acht maanden al uit. Daarvoor in de plaats is toen een prothese met één tand gemaakt, die binnen een week alweer gerepareerd moest worden voor een groot bedrag. Nu blijkt dat deze prothese, die dus helemaal niet voldeed, mijn andere tanden zodanig beschadigd heeft dat deze prothese en een voortand vervangen dienen te worden door een kroon en een dummy tand. De voorlopige kosten van renovatie door

BB. bedragen € 1.455,70 en wie weet wat BB. nog meer tegen komt tijdens de renovatie. De kosten die de afgelopen drie jaar door de tandarts zijn berekend bedroegen circa € 3.706,60. Deze kosten zijn deels rechtstreeks gedeclareerd aan zorgverzekeraar AAA..

4.2       De tandarts voert het volgende ten verwere aan.

 Het gebit van klaagster was van aanvang al in zeer slechte staat. Er werd een goede tandzorg verleend maar klaagster is een patiënte met zeer gevoelige tanden.

De geplaatste kroon in het front was een noodkroon. Er is enkel een plastische opbouw gemaakt met een wortelkanaalstift. Klaagster wilde geen duurzamere oplossing (stifttand). De tand verkeerde al in een zodanig slechte staat dat er na een zekere tijd moest worden overgegaan tot een extractie. De mondhygiëne van klaagster was onvoldoende, hetgeen met name de klachten heeft veroorzaakt. Er is geen sprake van verwijtbare nalatigheid.

4.3       Het College oordeelt als volgt. Het College is bevoegd op grond van artikel 3 lid 2 Tuchtrechtbesluit BIG. Dit geldt ook voor de overige zaken

Ter zitting is duidelijk geworden dat klaagster vanaf 2002 tot februari 2005 niet door de tandarts zelf is behandeld maar door eerdergenoemde YY.. De verdere behandelingen in 2005 zijn door de tandarts zelf verricht.

Als praktijkhouder is de tandarts verantwoordelijk voor de binnen zijn praktijk verrichte behandelingen, voorzover deze door hem of door onder zijn toezicht staande personen zijn verricht. Eventuele fouten van de onder zijn toezicht werkende YY.   dienen dus (ook) aan de tandarts te worden toegerekend. Het College zal dus de gehele behandelperiode bij zijn beoordeling betrekken.

4.4       Of bij klaagster een wortelkanaalbehandeling noodzakelijk is geweest kan het College op basis van het dossier niet beoordelen.

Over de noodkroon bestaan wél bedenkingen. Het mag duidelijk zijn dat een noodkroon slechts als een tijdelijke maatregel is bedoeld en dat het op zich niet verbazingwekkend en evenmin verwijtbaar is wanneer deze er na acht maanden uitvalt. De tandarts heeft echter niet duidelijk kunnen maken wat met het plaatsen van de noodkroon werd beoogd, nu daaraan geen zinvol vervolg is gegeven en er uiteindelijk sprake is geweest van een extractie.

Het door de tandarts gevoerde verweer dat klaagster een kroon te duur vond, strookt niet met de vele andere behandelingen die (blijkens de patiëntenkaart)  zijn verricht en uitgaven die daaraan (deels ten laste van klaagster) waren verbonden. Dit verweer wordt dan ook verworpen, temeer nu hierover niets in het patiëntendossier is genoteerd. Ook het verweer dat er sprake was van een slecht gebit en slechte mondhygiëne overtuigt niet. In die situatie is het plaatsen van een (nood)kroon immers evenmin zinvol.

Al met al wordt geoordeeld dat de indicatiestelling voor een (nood)kroon ontoereikend is geweest, dan wel dat te lang is getalmd met het plaatsen van een definitieve kroon. Het was beter geweest direct een prothese of een brug te maken, zeker daar vanaf het begin duidelijk was dat aan het element niets meer gedaan kon worden.

4.5       Niet uit te sluiten is dat dit behandelpatroon nodeloze kosten heeft veroorzaakt.

Overigens zal het College later een algemene overweging wijden aan de wijze van declareren door de tandarts.

4.6       De slotsom is dat de tandarts op een aantal onderdelen, zoals hiervoor aangegeven, onder de maat heeft gehandeld.

5. De klachten van klaagster sub d), het standpunt van de tandarts en de beoordeling

2007 T 197d, GG.,

5.1       Klaagster sub d) verwijt de tandarts het volgende. In 2003 heeft de tandarts links onder een brug van 4 elementen voorbereid, de plaatsing is gedaan door de tandtechnicus. Na ongeveer driekwart jaar brak van één element een stukje af. De tandarts gaf de schuld hiervoor aan de tandtechnicus. In het volgende half jaar gingen er nog twee elementen van dezelfde brug stuk. De tandarts beloofde het te repareren, maar hij wilde eerst de rest van het gebit onder handen nemen. Daar dit nogal een kostbare zaak betrof werd ieder jaar iets gedaan. Op 12 december 2005 was ik voor de laatste keer bij de tandarts, kort daarna ontving ik  ineens een brief van hem dat hij per 1 januari zou stoppen. Ik zit nu met een probleem, want de tandarts kan nu zijn toezegging om de kapotte elementen te repareren niet nakomen. 

5.2       De tandarts voert het volgende ten verwere aan.

Klaagster is op 30 november 2005 voor de laatste keer op consultatie geweest. Tijdens dat consult werd de brug geplaatst en afgewerkt. Sindsdien heb ik geen klachten van klaagster vernomen. Ik ben erg verbaasd dat er plotseling, tijdens het eerste consult van klaagster bij mijn opvolger BB., iets aan de brug zou mankeren.

5.3       Het College oordeelt als volgt.

Ter zitting is duidelijk geworden dat de tandarts het uiteindelijke voltooien van de brug, inclusief het cementeren daarvan, heeft overgelaten aan zijn tandtechnicus. Dit acht het College onjuist, nu het controleren van de occlusie en articulatie, alsmede het cementeren van een brug een moeilijk en meest cruciaal behandelonderdeel is, zeker bij een meerdelige brug. De tandarts had dit niet mogen overlaten aan de tandtechnicus.

5.4       In beginsel hoort een brug niet op korte termijn af te breken. Dit kan weliswaar een enkele keer (door pech/fout in het materiaal) gebeuren, maar de omstandigheid dat dit bij klaagster is gebeurd ná plaatsing door de tandtechnicus, vormt een aanwijzing dat er meer aan de hand was dan pure pech en dat de plaatsing door een onvoldoende terzake kundige heeft plaatsgehad. Nu de tandarts verantwoordelijk is voor deze onder zijn toezicht werkende tandtechnicus valt hem daarvan een verwijt te maken.

5.5       Overigens dient een brug die na korte tijd afbreekt in beginsel opnieuw gemaakt te worden. Reparatie is ontoereikend. De tandarts heeft ter zitting laten blijken reparatie voldoende te vinden. Het College verwerpt dit standpunt. De patiënt mag een brug verwachten die geruime tijd meegaat. Hij hoeft met een gerepareerd product geen genoegen te nemen.

5.6       Ook in deze zaak is het handelen van de tandarts op de hiervoor besproken onderdelen onder de maat gebleven.

6. De klachten van klager sub f), het standpunt van de tandarts en de beoordeling

2007 T 197f, II.,

6.1       Klager sub f) verwijt de tandarts het volgende. Ik heb een klacht over de in oktober 2002 geplaatste brugprothese rechts. Daar de rechter onderkaak gedurende een lange periode zonder kiezen is geweest, was de rechter bovenkaak doorgezakt. Alvorens de prothese kon worden aangemeten moesten de bovenkiezen deels worden weggeslepen, met als resultaat dat de prothese een minimale dikte heeft gekregen.

In juni 2005 bleek de genoemde prothese te zijn gebroken en aan de achterzijde te zijn losgeraakt, dit terwijl in het algemeen een levensduur van 5 jaar wordt gegarandeerd.

Volgens de tandarts was dit gewoon pech en moest de brug worden vervangen. Hiervoor moest eerst de verstandskies worden getrokken, omdat deze volgens hem de boosdoener van de breuk was. De verdere behandeling zou na de jaarwisseling 2005-2006 plaatsvinden.

Begin januari 2006 bleek de praktijk echter te zijn overgenomen door BB. en kon de brug niet meer op kosten van de tandarts verder worden hersteld.

6.2       De tandarts voert het volgende verweer.

Klager had zelf jarenlang zijn mond verwaarloosd. Klager was een zeer lange tijd tandeloos aan de rechter onderzijde, met als gevolg dat een deel van de elementen in de bovenkaak moest worden afgeslepen. Mede daardoor kon de metaaldikte van de brug slechts minimaal zijn. Tevens ontstond er een enorm hefboomeffect op deze brug waardoor een vermoeidheidsbreuk altijd kan optreden. Daar komt nog bij dat klager een tandenknarser is. Op een brug die enorm belast wordt kan op de levensduur geen garantie gegeven worden. Door de torsiekrachten op de verstandskies heb ik deze uiteindelijk moeten verwijderen.

Onzichtbare gebreken in het metaal, zijnde een techniekprobleem, kan ook een oorzaak zijn van een breuk in een brug.

6.3       Het College oordeelt als volgt.

Daar klager last had van tandenknarsen (bruxisme) had het de voorkeur verdiend wanneer eerst een opbeetplaat was gemaakt voordat de brug was geplaatst. De tandarts heeft in zijn verweer aangevoerd dat klager een dergelijke plaat niet wilde. Bij repliek heeft klager zich over dit punt in het verweer niet uitgelaten, zodat het College de tandarts op dit punt het voordeel van de twijfel zal gunnen en uit zal gaan van de juistheid van dit verweer. Het College wijst er wél op dat het de voorkeur had verdiend én van de tandarts gevergd had mogen worden dit deugdelijk vast te leggen. Een dergelijke afwijking van de gangbare behandeling, met juist ook de reden waaróm, dient beschreven te worden, zeker gelet op de risicofactor van bruxisme. Dit is overigens ook in het belang van de tandarts zelf. Dit had dus beter gemoeten.

Door BB. is nog aangevoerd dat er voor de geplaatste brug geen indicatie was. Het College kan zich op basis van de tot haar beschikking gestelde stukken hierover niet uitspreken. Wél wordt nog opgemerkt dat in principe een brug bij een bruxisme-patiënt mogelijk is.

7. De klachten van klager sub H), het standpunt van de tandarts en de beoordeling

2007 T 197, JJ.,

7.1       Klaagster sub H verwijt de tandarts het volgende. In 2003 werden op advies van de tandarts enkele bruggen geplaatst, zowel onder als boven. Hier gingen meerdere pijnlijke en zware behandelingen aan vooraf. De kosten lagen boven de € 4000,-, waarvoor ik niet verzekerd was. Nu na 2 ½ jaar zitten de bruggen niet meer goed. Aan de randen bij het tandvlees kun je onder de brug komen en ontstaan er zwarte randen tussen de bruggen en het tandvlees. Volgens mijn huidige tandarts BB. zal het kroon- en brugwerk op korte termijn opnieuw gemaakt moeten worden, hetgeen opnieuw hoge kosten met zich zal meebrengen.

7.2       De tandarts voert het volgende ten verwere aan.

Na het plaatsen van het brugwerk heeft klaagster geen klachten gemeld, ook niet tijdens latere controles. Nu, na overleg met mijn opvolger BB., zitten volgens klaagster de bruggen ineens niet meer goed. Dat verbaast mij. Soms gebeurt het dat een grijs randje verschijnt boven het tandvlees. Dit is te wijten aan een te haakse poetsmethode. Of een brug niet goed zit, is erg subjectief.

7.3       Het College oordeelt als volgt.

Klaagster klaagt in wezen alleen over zwart gekleurde randen. Er zijn geen klachten van pijn, terwijl de brug ook nog intact is. Er lijkt derhalve sprake te zijn van een puur esthetische klacht.

De oorzaak van deze zwarte randen kan heel divers zijn. Niet altijd kan dit aan de tandarts worden toegerekend. Nu het College verder niet beschikt over concrete aanwijzingen dat de tandarts op dit punt een verwijt gemaakt kan worden, zal deze klacht worden afgewezen.

8. De klachten van klager sub I), het standpunt van de tandarts en de beoordeling

2007 T 197I, KK.,

8.1       Klager sub I verwijt de tandarts het volgende. In 2004 zijn door de tandarts werkzaamheden niet naar behoren uitgevoerd. Zo was een kroon binnen korte tijd reeds afgebroken, dit terwijl de tandarts mij had gegarandeerd dat het beste en nieuwste materiaal gebruikt werd dat een hele lange tijd zou meegaan. Ik heb hiervoor zelfs meerkosten betaald.

Ik constateer dat de tandarts een wanprestatie heeft gepleegd en dat een slecht product is geplaatst. De werkzaamheden moeten nu opnieuw worden uitgevoerd door mijn huidige tandarts BB..

8.2       De tandarts voert het volgende ten verwere aan.

In 2004 werd de brug geplaatst. Klager is hierna twee keer niet ingegaan op een oproep voor controle. Hierdoor ben ik er vanuit gegaan dat hij geen klachten had over de brug en er tevreden mee was. Een totale brugbreuk kan enkel mogelijk zijn door onzichtbare gebreken in de techniekwerken zoals bijvoorbeeld het gebruiken van te dun materiaal. Als het een porseleinbreuk betreft, dan kan dat altijd perfect worden hersteld. Ter zitting heeft de tandarts nog verklaard: “Een breuk mag in beginsel niet voorkomen, maar in een uitzonderlijk geval kan dit gebeuren. Als klager met klachten over een gebroken brug was gekomen zou ik hem vernieuwd hebben”.

Ik vind het overigens opmerkelijk dat de brug plots op 9 januari 2006, tijdens een eerste controle bij mijn opvolger BB., gebroken zou zijn.

8.3       Het College oordeelt als volgt.

Zoals hiervóór (in 5.4) aangegeven kán in een uitzonderlijk geval een brug kapot gaan. Klager is niet op de gebruikelijke controles verschenen. De tandarts mocht hieruit afleiden dat de brug goed zat, althans geen problemen opleverde. In ieder geval heeft de tandarts hierdoor geen kans gehad eventuele problemen op te lossen. Nu de tandarts voorts heeft aangegeven bij een breuk de kroon vernieuwd te hebben valt hem in de gegeven omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Dit onderdeel van de klacht zal worden afgewezen.

Op de wijze van declareren zal in het algemeen deel apart worden ingegaan.

9.   De klachten van klager sub L), het standpunt van de tandarts en de beoordeling

2007 T 197L, NN. ,

9.1       Klager verwijt de tandarts het volgende.

In 2004 bezocht ik de tandarts voor het eerst wegens kiespijn. Gezien het feit dat mijn gebit wel wat renovatie kon gebruiken, zijn we verdere behandelingen overeengekomen. Zo werd een brug geplaatst alsmede kronen, waarbij het extra stevige zirkonium als materiaal werd gebruikt. Voor dit alles heb ik een bedrag van € 7.500,- betaald.

Al gauw verschenen de eerste barsten in de elementen en sprongen er stukjes van de kronen af. Tweemaal heb ik hiervoor tevergeefs getracht een afspraak bij de tandarts te maken. In december 2005 kreeg ik ineens een brief waarin vermeld werd dat de tandarts zou stoppen met de praktijk.

Op 4 februari 2006 zijn er nog stukken van de brug afgebroken en is een aantal elementen uit mijn mond gevallen. Ik kan niet anders concluderen dan dat de tandarts rotzooi heeft gebruikt, waarvoor ik een aardig bedrag heb moeten betalen. Het vervangen/repareren van de brug zal ook nog de nodige kosten met zich meebrengen.

9.2       De tandarts voert het volgende ten verwere aan.

Klager heeft op de laatste oproepen van 15 november 2004 en 23 mei 2005 niet gereageerd, waardoor ik aangenomen heb dat hij geen klachten had.

Wanneer er van een kroon een stukje afspringt kan dit op esthetische wijze worden hersteld.

Ik betwijfel ten zeerste of een brug zomaar zonder reden uit de mond kan vallen, er moet kracht zijn gebruikt, mogelijk is de brug er uit gehaald. Mijns inziens kan de brug worden gecementeerd en teruggeplaatst. Ik bestrijd ten zeerste dat ik met ‘rotzooi’ zou hebben gewerkt. Bij nader inzien verklaar ik ter zitting dat een dergelijke Zirkonium brug er niet na 1,5 jaar uit hoort te vallen.

9.3       Het College oordeelt als volgt.

Ter zitting heeft de tandarts zijn volledige verantwoordelijkheid genomen voor de breuk en aangegeven dat dit volgens de standaardnormen niet hoort te gebeuren. Het College is het in dit geval met de tandarts eens en concludeert dan ook dat de tandarts in deze zaak onder de norm heeft gehandeld.

De kwestie van de contante betaling van een bedrag van € 7.500,--, welke betaling niet op de factuur is terug te vinden, zal bij het algemeen deel worden besproken.

10. De klachten van klager sub O), het standpunt van de tandarts en de beoordeling

2007 T 197O, PP.

10.1     Klager verwijt de tandarts het volgende.

Tijdens de eerste controle in 2002 bij de tandarts werd door hem duidelijk gemaakt dat mijn gebit grondig gerenoveerd diende te worden. De kiezen waren zo slecht dat een kroon en in sommige gevallen een brug noodzakelijk was. Er werd ook afgesproken alle vullingen te verwijderen en nieuwe vullingen hiervoor in de plaats terug te plaatsen. In 2004 is mijn gebit  voor  € 6.227,92 door de tandarts gerenoveerd. Begin 2006 verliet de tandarts de praktijk en is deze overgenomen door BB.. Tot mijn schrik kreeg ik bij de halfjaarlijkse controle in mei 2006 van BB. te horen dat de kronen en bruggen niet vakkundig zijn geplaatst. Ze waren te ruim waardoor zij zouden loslaten, hetgeen op foto’s duidelijk te zien was. Op 11 juni 2006 is de eerste brug al inderdaad uit mijn mond gevallen. Ik ben door de tandarts behalve financieel ook emotioneel beschadigd.

10.2     De tandarts voert het volgende ten verwere aan.

Er is bij klager non-stop gewerkt aan het herstellen van klagers gebit. Sommige tanden waren zodanig gehavend dat enkel kroon- en brugwerk aangewezen was. Toen klager bij mij onder behandeling was had hij geen klachten.

Als een brug er na 1½ jaar uitvalt, dan moet er op die brug een grote kracht zijn uitgeoefend. Als een brug zo snel uitvalt, dan denk ik aan een tandtechnisch probleem. Wellicht is er slecht materiaal gebruikt. Het is onmogelijk dat ik een kroon heb geplaatst op een plaats waar cariës onder zit. Ik denk niet dat ik de kroon te kort heb afgeslepen. Een lichtoverhangend randje van een brug kan altijd voorkomen, maar kan makkelijk gecorrigeerd worden. Als een brug bestaande uit drie pijlerelementen en twee dummy’s correct is ingeslepen, is er geen sprake van een ongunstige belasting van de brug.

Er is hier zeker sprake geweest van gebrekkige mondhygiëne door de patiënt.

10.3     Het College oordeelt als volgt.

Uit de stukken, alsmede het verhandelde ter zitting, waaronder uitvoerige bespreking met partijen en het College aan de hand van de beelden op de cd-rom, is duidelijk geworden dat er in ieder geval met drie bruggen problemen zijn geweest. Het gaat hierbij om (1) de door de tandarts in oktober 2004 geplaatste brug rechts boven die na anderhalf jaar is uitgevallen, (2) de brug linksonder waar cariës onder bleek te zitten, en (3) de brug linksboven, waarbij een breuk valt te constateren tussen de elementen 24 en 25.

Zowel het uitvallen van de brug als de geconstateerde cariës kan verschillende oorzaken hebben, die niet altijd aan de tandarts toegerekend hoeven te worden. Niet is vast te stellen in deze zaak dat de tandarts een verwijt gemaakt kan worden van de eerste twee complicaties. Dit ligt anders met de derde brug. Deze voldoet niet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld. Het College doelt hierbij op de manier waarop deze brug is opgebouwd. De constructie van deze brug met grote vrij eindigende brugdelen is te fragiel en voldoet niet aan de standaard. De breuk tussen de elementen 24 en 25  is de tandarts aan te rekenen.

11. De klachten van klager sub U, het standpunt van de tandarts en de beoordeling 2007 T 197U, RR.,

11.1     Klager verwijt de tandarts het volgende.

Op 24 juni en 21 juli 2004 is onder verantwoordelijkheid van de tandarts door een collega een behandeling verricht waarbij een kroon werd geplaatst in mijn linker bovenkaak. Een alternatief in de vorm van een herstelbehandeling leek niet mogelijk.

Al na korte tijd kwam de kroon los en moest deze opnieuw worden geplaatst, overigens zonder extra kosten. Enige tijd later raakte de kroon opnieuw los, deze keer inclusief een stuk van de kiesbasis. Toen ik de opvolger van de tandarts, de heer BB., hiermee confronteerde, stelde deze vast dat de behandeling ernstige hiaten vertoonde en slordig en incompetent was verricht. De restanten van de kies moesten nu worden verwijderd en het gat moest worden opgevuld door een brug, hetgeen extra hoge kosten met zich meebracht. Dit alles was niet nodig geweest als de behandeling door de tandarts destijds op deskundige wijze was verricht.

11.2     De tandarts voert het volgende ten verwere aan.

Klager is behandeld door YY.. Het gaat om een opbouw met een stift in het kanaal. Over deze opbouw werd een kroon geplaatst. Het is bekend dat een ontzenuwde tand een broos element is, in ieder geval na verloop van tijd. Bij klager was er sprake van een slechte interdentale mondhygiëne als mogelijke oorzaak van de breuk. Een andere oorzaak kan een te zware belasting van het element zijn geweest.

11.3     Het College oordeelt als volgt.

Klager is behandeld door YY.. Zoals reeds eerder ter sprake is gekomen, is de tandarts als praktijkhouder volledig verantwoordelijk voor alle handelingen van een medewerker en dient de tandarts toezicht en controle te houden. De tandarts heeft hierin gefaald. Naar eigen zeggen ter zitting was het in 2002, kort na overname van de praktijk, dermate druk dat het niet mogelijk was om voldoende toezicht te houden. Daarnaast liet YY., aldus de tandarts, zelf nauwelijks enige controle toe. Deze omstandigheden ontslaan de tandarts echter niet van zijn verantwoordelijkheid. De patiënten moeten er op kunnen vertrouwen dat zij vakkundig worden behandeld door ofwel een hier te lande geregistreerde tandarts ofwel onder deugdelijk toezicht van een dergelijke tandarts. Hierin is de tandarts tekortgeschoten.

11.4     Klager is ontoereikend behandeld door YY., zoals ook door de tandarts ter zitting is toegegeven. Allereerst had bij de wortelkanaalbehandeling de wortelkanalen volledig tot de wortelpunt moeten worden gevuld. Dit is, zoals het College op de foto heeft kunnen vaststellen, niet gebeurd. Voorts is een te korte stift geplaatst, zoals op de röntgenfoto op de CD-rom te zien is. Hierdoor is sprake van verminderd houvast. Vervolgens is op de stift een kroon geplaatst. Een maand hierna is de stift met opbouw en kroon er volledig uit gevallen. Hierna is dezelfde stift met kroon opnieuw geplaatst. Later zijn stift en kroon er opnieuw uitgevallen, alsmede een stukje tand. Duidelijk is dat de opbouw en kroon toen niet meer gered konden worden.

Indien de tandarts van begin af aan meer toezicht en controle had gehouden, dan hadden dergelijke problemen geheel of ten dele voorkomen kunnen worden.

De tandarts is hierbij onder de maat gebleven.

12. De klachten van klaagster sub V, het standpunt van de tandarts en de beoordeling, 2007 T 197V, TT.,

12.1     Klaagster verwijt de tandarts het volgende.

Op 5 december 2005 heeft de tandarts de resterende elementen van mijn boven en onder gebit getrokken. De tandarts wist dat ik een diabetes patiënt was, dat was volgens hem geen probleem voor de behandeling. Ik werd verdoofd met 12 ampullen. Het trekken verliep moeizaam, onder andere omdat de wortels aan de kaak zaten vastgegroeid. Van te voren waren er geen foto’s door de tandarts gemaakt. Er bleven enkel twee onderhoektanden over, waaraan het ondergebit met een ijzerdraadje zou worden bevestigd als alles weer geslonken was. Voor verdere nazorg werd geen afspraak gemaakt.

Na de behandeling kreeg ik van mijn huisarts te horen dat ik de pijnstillers die ik van de tandarts had gekregen niet mocht gebruiken, daar die bloedverdunnend waren. Twee dagen lang bloedde mijn mond flink.

Tot mijn verbazing vernam ik half december dat de tandarts vanaf 1 januari 2006 niet meer werkzaam zou zijn en dat de praktijk werd overgenomen door de heer BB.. Ik zat vervolgens met een half afgemaakt gebit, terwijl ik alles al had betaald. Tot op heden kan ik nog steeds moeilijk vast voedsel eten, het ondergebit is te groot en te dik.

Van mijn huidige tandarts BB. heb ik vernomen dat de onderprothese vervangen moet worden door een nieuwe, hetgeen weer mij op nieuwe kosten jaagt.  

12.2     De tandarts voert het volgende ten verwere aan.

Na het trekken van de tanden is er een immediaat prothese geplaatst. Het is normaal dat de kaak zeer sterk slinkt gedurende de eerste zes maanden. Na zes maanden tot een jaar moet een rebasing van het gebitsprothese gebeuren. Het is normaal dat het gebit in de eerste periode dan loszit. Dit kan in de praktijk eenvoudig worden verholpen door een immediate rebasing, een tijdelijke rebasing. Bij klaagster is het niet noodzakelijk een nieuwe prothese te maken, een rebasing uitvoeren moet volstaan. Ik ontken pijnstillers met bloedverdunnende eigenschappen te hebben voorgeschreven.

12.3     Het College oordeelt als volgt.

De tandarts heeft in één behandeling 25 extracties verricht zonder, naar eigen zeggen, voorafgaand aan die verrichting foto’s te maken. Deze omvangrijke ingreep zonder verdere voorzorgsmaatregelen en duidelijke nazorg is naar het oordeel van het College niet juist geweest, zeker gelet op de leeftijd van klaagster (geboren op

13 augustus 1944) en het feit dat ze een diabetes patiënte was, zoals de tandarts bekend was. Er was hierdoor immers sprake van een patiënte met risicofactoren, terwijl een dwingende noodzaak voor deze ingreep niet is gebleken.

Ter zitting heeft de tandarts verklaard dat patiënte hem onder druk had gezet (“Ze ging zo te keer”) om alles in één sessie te trekken, terwijl de tandarts dit normaal in twee zittingen zou hebben gedaan. Naar het oordeel van het College vormt dit geen excuus. De tandarts moet als zorgverlener deze druk kunnen weerstaan. Aldus heeft de tandarts gehandeld in strijd met de professionele standaard.

12.4     Het klachtonderdeel dat de tandarts het gebit van klaagster niet verder heeft afgemaakt, wordt verworpen, evenals de klacht over een niet passend gebit.

De eerste maanden ná het trekken slinkt de kaak immers sterk, zodat aanvankelijk volstaan moet worden met tijdelijke protheses, die in de loop der tijd bovendien moeten (kunnen) worden aangepast. Pas wanneer de kaak tot rust is gekomen kan de definitieve prothese worden geplaatst. Door de praktijkoverdracht was de tandarts zelf hiertoe niet meer in de gelegenheid. Dit op zich kan hem niet worden tegengeworpen, nu hij voor een opvolger (in de persoon van BB.) had gezorgd. In het algemeen gedeelte zal het College overigens over deze – voor de patiënten onverwachte – praktijkoverdracht nog wat zeggen.

13. De klachten van klaagster sub F2, het standpunt van de tandarts en de beoordeling,

2007 T 197F2,   UU.,

13.1     Klaagster verwijt de tandarts het volgende.

Vanaf oktober 2001 was ik onder behandeling van de tandarts. Sinds die tijd zijn er verschillende behandelingen onnodig of slecht uitgevoerd. Zo heb ik van mijn huidige tandarts BB. vernomen dat een zenuwbehandeling niet nodig was geweest omdat de vorige tandarts deze ook al had uitgevoerd. Daarnaast is een kroon te groot, waardoor er een kans bestaat op ontstekingen. Die kroon is bovendien geplaatst door een onbevoegd persoon, namelijk door de tandtechnicus. Waarschijnlijk moet die kroon verwijderd worden. Tot slot is er volgens BB. ook sprake van een 3-delige brug die niet goed aansluit, die waarschijnlijk ook verwijderd moet worden en grote kans op ontstekingen geeft. Ik heb reeds meerdere antibiotica kuren gehad.

De behandeling van mijn gebit onder verantwoording van de tandarts heeft ernstig tekort geschoten. Het kost mij veel tijd, energie, geld en pijn om mijn gebit weer te laten herstellen. 

13.2     De tandarts heeft het volgende ten verwere aangevoerd.

Door mijn voorganger (WW.) werd een dubieuze wortelkanaalbehandeling uitgevoerd. Ik was genoodzaakt deze behandeling over te doen, dit om 100% zekerheid te hebben dat de behandeling volledig was uitgevoerd alvorens een kroon te plaatsen. De kroon zelf is geplaatst door de tandtechnicus.

Ik ben het er mee eens dat de stifttand iets te groot is. Indien klaagster er last van heeft, kan deze worden verwijderd en worden vernieuwd. De bruggen werden correct geplaatst.

Bij klaagster was sprake van een slechte mondhygiëne tussen de bruggen.

13.3     Het College oordeelt als volgt.

Gebleken is dat in 1994 een wortelkanaalbehandeling was uitgevoerd door de voorganger van de tandarts en dat de tandarts op een foto zag dat er nog steeds sprake was van een ontsteking op die plaats. Er was daarom een indicatie voor een nieuwe behandeling. Het College stelt echter vast dat deze behandeling door de tandarts niet adequaat is uitgevoerd, omdat uit een nieuwe foto blijkt dat de wortelkanalen nog steeds niet volledig geïnstrumenteerd en gevuld zijn en er nog steeds een ontstekingshaard te zien is. Ter zitting heeft de tandarts toegegeven dat de door hem verrichte wortelkanaalbehandeling niet is gelukt. Dit onderdeel van de klacht is daarom gegrond.

13.4     Vervolgens heeft de tandarts een kroon boven dit element geplaatst. Het College merkt op dat, gelet op de eigen verklaring van de tandarts dat de daarvoor verrichte zenuwbehandeling mislukt was, de tandarts in dat geval beter niet een kroon had kunnen plaatsen, maar patiënte had moeten doorsturen naar een tandarts-endodontoloog.

Hier komt bij dat de kroon niet door de tandarts zelf is geplaatst, maar door zijn tandtechnicus. Zoals hiervoor aan de orde is geweest, dient een dergelijke belangrijke handeling niet te worden overgelaten aan een niet-tandarts.

Klaagster verwijt de tandarts verder dat de kroon te groot is. Dit is echter op basis van de ter beschikking gestelde foto niet vast te stellen. Hetzelfde geldt voor het verwijt dat de driedelige brug niet goed aansluit.

13.5     Al met al is de tandarts ook in deze zaak op een aantal onderdelen onder de maat gebleven.

14. Algemene beoordeling

14.1     Het College wenst hier na te melden algemene opmerkingen aan toe te voegen.

Uit de hiervoor besproken klachten, het dossier en het behandelde ter zitting, komt een beeld naar voren van een te druk bezette tandarts, die niet altijd voldoende toezicht hield op zijn medewerkers en summier (in sommige gevallen te summier) was in zijn verslaglegging.

Daarnaast valt op het grote aantal, na te korte tijd, gebroken bruggen. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.4 aangegeven hoort een brug niet op korte termijn af te breken, maar kan dit een enkele keer (door pech/fout in het materiaal) gebeuren. Het aantal gevallen van breuk is echter te groot om steeds aan pech of fout in het materiaal te kunnen toerekenen, zodat de conclusie moet zijn dat de tandarts (door eigen handelen of door handelen van onder zijn verantwoordelijkheid werkende medewerkers) hiervan een verwijt valt te maken.

14.2     Daarnaast valt ambtshalve op, zoals besproken ter zitting, dat de wijze van declareren niet altijd correct is. Als voorbeelden worden genoemd:

Zaak a)  De behandeling aan de 36 in juli 2003 en januari 2004. Naast een wortelkanaalbehandeling mag niet tevens een initiële wortelkanaalbehandeling worden berekend. Ook de elektronische lengtebepaling mag niet per kanaal worden berekend, maar per element. Hetzelfde geldt voor element 46, waarbij naast de wortelkanaalbehandeling in maart 2005 ook de initiële wortelkanaalbehandelingen in januari 2005 zijn berekend.

Zaak I)  Hiervoor geldt hetzelfde bij de 24 (juli/augustus 2004)

Zaak V) Op 21 november 2005 is een bovenprothese geplaatst. Hierbij is een toeslag voor indiv. afdruk met randopbouw gerekend. Een dergelijke toeslag mag alleen berekend worden bij een volledige prothese. Daarnaast is een volledige prothese in onder- en bovenkaak gedeclareerd, terwijl er sprake is van een bovenprothese en een partiële prothese in de onderkaak (de hoektanden waren blijven staan voor een betere retentie van de prothetische voorziening). Verder zijn alle 25 extracties als gecompliceerd gedeclareerd. Niet aan te nemen valt dat dit bij alle elementen het geval was.

Zaak F2) De behandeling aan element 26 in mei 2003. Hiervoor geldt hetzelfde als bij zaak a) overwogen.

De verklaring van de tandarts “dat hij dit niet wist” ontslaat hem niet van zijn verplichting om te zorgen dat hij deugdelijk op de hoogte is van de regels. Ook komt dit te vaak voor om aan “een foutje” te denken, zoals de tandarts heeft aangevoerd.

14.3     Tot slot valt op dat een aantal patiënten naar voren heeft gebracht zich overvallen te hebben gevoeld door het plotselinge vertrek van de tandarts (zie ook rechtsoverweging 2.1). Het College kan zich dit voorstellen, maar nu (1) niet duidelijk is geworden wat de achtergrond hiervan is, (2) er aanwijzingen zijn dat de tandarts toen met gezondheidsklachten te kampen kreeg en (3) hij voor tijdige praktijkoverdracht (aan BB.) heeft gezorgd, valt hem hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

15. Slotsom

In deze uitvoerige beslissing is op diverse punten aangegeven dat de tandarts duidelijk onder de maat is gebleven en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit betekent dat een maatregel zal worden opgelegd, die in ieder geval zwaarder dient te zijn dan de veelal gebruikelijke waarschuwing. Na ampele overweging acht het College de maatregel van berisping passend en geboden. Hierbij heeft enerzijds meegewogen de frequentie en stelselmatigheid van de verweten gedragingen en anderzijds de omstandigheid dat de huidige gemachtigde van klagers (BB.) de instigator is van deze klachten. BB. heeft onmiskenbaar een  eigen belang bij de klachten, nu hij in een financieel geschil met de tandarts is verwikkeld. Bovendien zijn er aanwijzingen dat de zaken in een aantal gevallen door hem wat eenzijdig zijn gepresenteerd. Naar het College verder uit het dossier en het verhandelde ter zitting heeft begrepen zouden vele van deze klagers zonder aansporing van BB. naar alle waarschijnlijkheid de gang naar het College niet hebben gemaakt, terwijl verder valt aan te nemen dat de tandarts bij voortzetting van zijn praktijk ter plaatse, de nodige klachten zelf zou hebben kunnen verhelpen.

De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

Verklaart de klachten, zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 4.4, 5.3, 5.4, 9.3, 10.3, 11.3, 11.4, 12.3, 13.3, 14.1 en 14.2 gegrond.

Legt op de maatregel van berisping

Wijst de klachten voor het overige af.”

2.2.      In de zaken met kenmerk 2007 T 197b, c, e, G, M, N, P, Q, R, S, T, W, Z, A.1, B.1, C.1, D.1, E.2, G.2 en H.2 is het volgende door het Regionaal Tuchtcollege overwogen en beslist.

2. De feiten

2.1       De tandarts heeft in 2001 de in B. gelegen praktijk van (de in 2002 overleden) tandarts WW. overgenomen. Per 1 januari 2006 heeft de tandarts de praktijk op zijn beurt overgedragen aan tandarts BB..

Bij brief van 22 december 2005 heeft de tandarts zijn patiënten ingelicht over zijn vertrek per 1 januari 2006.

2.2       Tussen de tandarts en zijn opvolger BB. is een financieel geschil ontstaan over de praktijkovername.

2.3       BB. treedt thans op als gemachtigde van klagers (in de zin van artikel 65 lid 9 wet BIG) en laat zich bijstaan door genoemde raadsman mr. Backx en diens kantoorgenoot mr. G.C. Haulussy.

2.4       Klagers hebben allen klachten over het functioneren van de tandarts in de periode dat hij praktijk uitoefende in B..

3. De klachten en het verweer

De klachten van de onderhavige klagers komen in de kern neer op ontoereikende behandelingen, met name op het gebied van kronen en bruggen. Het verweer houdt in hoofdlijnen in dat de behandelingen voldoende zijn geweest en dat de tandarts niet verantwoordelijk is voor externe oorzaken en/of ontoereikende mondhygiëne van klagers.

4. De beoordeling

Het verweer overtuigt voorshands niet. Gelet echter op de (aan deze raadkamerbeslissing gehechte) beslissing van heden in tien van de ter openbare zitting behandelde zaken tegen de tandarts – hierbij is de maatregel van berisping opgelegd – is het College van oordeel dat daarnaast   beoordeling van de overige klachten (met bovengenoemde nummers) weinig toegevoegde waarde heeft. Hierbij speelt een belangrijke rol dat deze klachten van dezelfde aard zijn. Deze klachten zullen daarom als van onvoldoende gewicht worden afgewezen.

De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage:

Wijst de klachten met bovengenoemde zaaknummers af.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

            3.1.      Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten en omstandigheden.

(1)       De tandarts is in 1986 afgestudeerd aan de VV. en heeft in 2001 de in B. gelegen praktijk van tandarts WW. overgenomen.

(2)       Per 1 januari 2006 heeft de tandarts bedoelde praktijk overgedragen aan tandarts BB..

(3)       In de tijd dat de tandarts de praktijk uitoefende was mevrouw YY. daar werkzaam. YY. was afkomstig uit XX.. Zij is opgeleid als tandarts maar was in die tijd in Nederland niet als tandarts in het BIG register ingeschreven. De tandarts heeft ter terechtzitting verklaard dat mevrouw YY. van de Inspectie voor de Gezondheidszorg toestemmi had onder zijn toezicht als tandarts te werken.

(4)       Voor de tandartsenpraktijk zijn achtereenvolgens tandtechnische werkzaamheden verricht door de heer BBB. te CCC., de heer DDD. en Tandtechnisch EEE.   te FFF.. EEE. is ontstaan uit een fusie tussen DDD. en HHH..

(5)       De tandarts is om gezondheidsredenen niet meer als zodanig werkzaam. Hij staat nog wel ingeschreven in het BIG-register voor tandartsen.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

In alle zaken

4.1.      Het Centraal Tuchtcollege stelt het volgende voorop. Het Centraal Tuchtcollege beoordeelt klachten alleen indien en voorzover partijen die klachten in beroep aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling in beroep hebben voorgelegd. Het is daarbij steeds aan een klager om duidelijk aan te geven wat hij/zij de tandarts verwijt en een verwijt zonodig te onderbouwen. Het is niet de taak van het Centraal Tuchtcollege om zelfstandig onderzoek te doen naar de door de tandarts bij klagers uitgevoerde verrichtingen.

4.2.      Zoals onder de feiten is vermeld was in de tijd dat de tandarts de praktijk uitoefende mevrouw YY. daar werkzaam. Het Regionaal Tuchtcollege heeft in de zaak 2009/208 van mevrouw FF. geoordeeld dat de tandarts als praktijkhouder verantwoordelijk is voor de binnen zijn praktijk door YY. uitgevoerde behandelingen. Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege is deze verantwoordelijkheid ook erkend door de raadsman van de tandarts. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft dit oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege op dit punt heeft overwogen over in alle zaken waarin YY. de verweten verrichtingen heeft uitgevoerd.

4.3.      Het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat naast een beoordeling van de tien ter terechtzitting behandelde klachten een beoordeling van de overige klachten geen toegevoegde waarde heeft acht het Centraal Tuchtcollege niet juist. Ook de klagers van de door het Regionaal Tuchtcollege in raadkamer zonder verder onderzoek afgedane zaken hebben belang bij een inhoudelijke beoordeling van hun klacht. In die zin slaagt het beroep van de betrokken klagers. Het beroep van de klagers strekt er toe dat het Centraal Tuchtcollege de in eerste aanleg geuite klachten in volle omvang beoordeelt.

4.4.      Het Centraal Tuchtcollege komt nu toe aan een afzonderlijke beoordeling van de klachten in de zaken waarin klagers in beroep zijn gekomen. Daarna zal het Centraal Tuchtcollege de zaken behandelen waarin de tandarts in beroep is gekomen. Tenslotte zullen nog kanttekeningen worden geplaatst bij de dossiervoering door de tandarts, zijn declaratiegedrag, het ontbreken van parodontologische voor- en nazorg en het aantal breuken in geplaatste bruggen en het porselein.

4.5.      In het beroep van de klagers

4.5.1    In de zaak 2009/188 van klager I, de heer B.

In deze zaak ontbreekt zowel een door de klager ondertekend klaagschrift als een machtiging aan de heer BB. dan wel aan mr. Haulussy om namens de klager een klacht tegen de tandarts in te dienen. Dit leidt tot het oordeel dat klager I op grond van het bepaalde in artikel 4, tweede lid Tuchtrechtbesluit BIG in verbinding met artikel 65, tweede lid van de Wet BIG niet-ontvankelijk is in de oorspronkelijke klacht. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege waarbij de klacht wordt afgewezen kan daarom in zoverre niet in stand blijven.

4.5.2         In de zaak 2009/189 van klaagster II, mevrouw C.

Klaagster heeft de tandarts in eerste aanleg verweten dat een kroon van een bij haar geplaatste brug niet aansluit. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.

Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

De tandarts heeft bij klaagster een uit een aantal kronen bestaande brug geplaatst. Op grond van de aan het college ter beschikking gestelde stukken en beeldmateriaal op een cd-rom heeft het Centraal Tuchtcollege niet kunnen vaststellen dat er sprake is van een lekkende dan wel niet aansluitende kroon of brug. Dit betekent dat de klacht ook naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege, zij met een andere redenering, niet gegrond is. Het beroep wordt verworpen.

4.5.3    In de zaak 2009/190 van klaagster III, mevrouw D.

De tandarts heeft in november 2005 bij klaagster links onder een brugprothese geplaatst. Klaagster verwijt de tandarts dat de al voor de plaatsing bestaande pijnklachten in de achterste onderkies nooit zijn verdwenen en dat de brugprothese niet goed aansluit.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting over en weer door partijen is verklaard overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt.

Van de tandarts had verwacht mogen worden dat hij eerst de pijnklachten aan de achterste kies had behandeld en het resultaat van die behandeling had afgewacht alvorens een definitieve brugprothese te plaatsen dan wel dat hij vanwege die pijnklachten de brug eerst tijdelijk had geplaatst. In zoverre is de klacht gegrond. Op grond van de door klaagster overgelegde röntgenfoto heeft het Centraal Tuchtcollege niet kunnen vaststellen dat er sprake is van een slechte althans onvoldoende aansluiting van de brugprothese. Dit onderdeel van de klacht slaagt niet. Het voorgaande betekent dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover de klacht geheel is verworpen niet in stand kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege zal opnieuw rechtdoende de klacht in de zin als hiervoor is overwogen gegrond en voor het overige, zij het op andere gronden dan het Regionaal Tuchtcollege heeft gedaan, ongegrond verklaren. Het beroep slaagt deels.

4.5.4.       In de zaak 2009/191 van klaagster IV, mevrouw E.

Klaagster maakt de tandarts een verwijt over in november en december 2005 op de tandelementen 27, 35 en 36 uitgevoerde pulpakappingen.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Het Centraal Tuchtcollege acht de door de tandarts bij klaagster uitgevoerde verrichtingen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De tandarts heeft naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege in redelijkheid kunnen besluiten om niet direct over te gaan tot een zenuwbehandeling doch te trachten de zenuw te behouden door een pulpakapping uit te voeren en vervolgens eerst een noodvulling aan te leggen. Gelet op het tijdstip waarop de noodvullingen zijn aangebracht was het aan de opvolgend tandarts om de vullingen definitief te maken. Het voorgaande betekent dat de klacht, zij het met een andere redenering dan die van het Regionaal Tuchtcollege, ook naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege, ongegrond is. Het beroep wordt verworpen.

4.5.5.   In de zaak 2009/192 van klaagster V, mevrouw G.

Klaagster heeft een klacht ingediend over vier door de tandarts bij haar geplaatste bruggen. De randaansluitingen deugen niet en er is sprake van een grote afstand tussen de dummy’s en het tandvlees, aldus klaagster. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Het Centraal Tuchtcollege heeft vastgesteld dat er bij klaagster sprake was van vergevorderde parodontitis. Naar het oordeel van het college moet de tandarts tuchtrechtelijk worden aangerekend dat hij heeft nagelaten er voorafgaand aan het plaatsen van bruggen voor te zorgen dat de parodontale toestand van het rond de voor de bruggen gebruikte pijlers liggende weefsel gezond was.

Voor alle vier bij klaagster V geplaatste bruggen heeft te gelden dat het niet verantwoord was om de bruggen op een zo parodontaal aangetast fundament te plaatsen. Voorts is bij tenminste twee bruggen sprake van een slechte randaansluiting. Dit leidt tot het oordeel dat klaagsters klacht dat de tandarts jegens haar tekort is geschoten in de zorg gegrond is. Het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de klacht van klaagster ongegrond is kan niet in stand blijven. Het beroep slaagt.

4.5.6        In de zaak 2009/193 van klaagster VI, mevrouw H.

Klaagster verwijt de tandarts in de periode 2002-2005 diverse tandheelkundige behandelingen slecht te hebben uitgevoerd. Ter ondersteuning van haar klacht verwijst deze klaagster naar een door haar overgelegd behandelplan d.d. 25 april 2006 van de maatschap voor Tandheelkunde “III.”.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Zoals de tandarts als verweer heeft aangevoerd ontbreekt een gedetailleerde omschrijving van hetgeen klaagster hem verwijt. Uit de door haar overgelegde stukken kan niet worden opgemaakt dat er sprake is geweest van onvoldoende zorg van of onjuiste behandeling door de tandarts. Het door klaagster overgelegde behandelplan van III. en de bij de stukken gevoegde begroting van opvolgend tandarts BB. zijn naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet reëel en sterk overdreven.

Het voorgaande betekent dat de klacht ook naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege, zij het met een andere redenering, ongegrond is. Het beroep faalt.

4.5.7    In de zaak 2009/194 van klaagster VII, mevrouw J.

De tandarts heeft bij klaagster zowel onder als boven een brug geplaatst. Zij verwijt de tandarts dat de verrichtingen onzorgvuldig zijn uitgevoerd als gevolg waarvan de brug in het ondergebit is gebroken. De brug in het bovengebit heeft volgens klaagster een te grote overspanning.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. Zowel voor de boven- als voor de onderbrug geldt het verwijt dat de tandarts voor deze klaagster heeft gekozen voor een te grote en te risicovolle constructie op een zwak fundament. Dat vervolgens een stuk afbreekt, zoals met de onderbrug gebeurd is, moet dat de tandarts tuchtrechtelijk worden aangerekend. Dit leidt tot het oordeel dat de klacht gegrond is. Het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over deze klacht kan niet in stand blijven. Het beroep slaagt.

4.5.8        In de zaak 2009/195  van klaagster VIII, mevrouw K.

Klaagster verwijt de tandarts dat de door mevrouw YY. bij haar op de elementen 1.4 – 1.7 geplaatste brug ondeugdelijk is. Van de brug is een aantal stukjes porselein afgebroken, de brug moest een aantal malen gerepareerd worden en is uiteindelijk gebroken, aldus klaagster.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Zoals hiervoor onder 4.2. is overwogen houdt het Centraal Tuchtcollege de tandarts verantwoordelijk voor het handelen van mevrouw YY.. Op grond van de stukken valt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege echter niet uit te sluiten dat er sprake is van een zodanig klein defect dat reparatie goed mogelijk is.

Het voorgaande betekent dat de klacht, zij het met een andere redenering dat die van het Regionaal Tuchtcollege, ook naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege ongegrond is. Het beroep wordt verworpen.

4.5.9        In de zaak 2009/196 van klager IX, de heer L.

Klager verwijt de tandarts dat door de tandarts bij hem eind 2004/begin 2005 uitgevoerde zenuwbehandelingen niet het gewenste resultaat hebben gehad, zodat uiteindelijk toch extracties moesten volgen. Vervolgens zijn links- en rechtsboven brugdelen geplaatst. Met de brug linksboven zijn steeds problemen. Door gebrekkige aansluiting blijven etensresten onder de brug zitten en kan hij met de brug links boven niet goed kauwen, aldus klager IX.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. Op grond van de overgelegde stukken en beeldmateriaal heeft het Centraal Tuchtcollege niet kunnen vaststellen dat de tandarts niet had mogen overgaan tot de verweten extractie. Evenmin is gebleken dat de door de tandarts geplaatste brugdelen niet deugen. Het voorgaande betekent dat de klacht, zij het met een andere redenering dat die van het Regionaal Tuchtcollege, ook naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege ongegrond is. Het beroep wordt verworpen.

4.5.10  In de zaak 2009/197 van klaagster X, mevrouw N.

Klaagster verwijt de tandarts dat in 2004 geplaatste kronen al na korte tijd zijn losgeraakt en dat er cariës onder de kronen is ontstaan. Voorts verwijt klaagster de tandarts dat er sprake is van tandvleesproblemen.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Bij  klaagster is een uit vier elementen, twee kronen en twee dummy’s, bestaande frontbrug geplaatst. Op grond van de door klaagster X overgelegde stukken valt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet te beoordelen of er onder de kronen cariës is ontstaan, zoals klaagster stelt. Evenmin zijn er aanwijzingen voor parodontale problemen. Indien de frontbrug los is geraakt kan deze worden vastgezet.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht ook naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege, zij het met een andere redenering dan die van het Regionaal Tuchtcollege, niet gegrond is. Het beroep wordt verworpen.

4.5.11  In de zaak 2009/198 van klager XI, de heer O.

Klager verwijt de tandarts dat diverse geplaatste kronen niet goed aansluiten en dat een brug gebreken vertoont en niet goed is geplaatst.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. De brug is geplaatst door de tandarts en de kronen door mevrouw YY.. Zoals hiervoor onder 4.2. is overwogen houdt het Centraal Tuchtcollege de tandarts verantwoordelijk voor het handelen van mevrouw YY.. Het verweer van de tandarts dat de klacht ziet op een op 7 maart 2005 tijdelijk geplaatste brug die na een periode van zes maanden nog definitief geplaatst moet worden en dat een correctie van de openstaande randen van de geplaatste kronen en brug buiten de mond door een tandtechnicus gerealiseerd kan worden, kan niet slagen. Het Centraal Tuchtcollege heeft op grond van de status vastgesteld dat de klacht betrekking heeft op een op 12 juli 2004 door de tandarts geplaatste definitieve brug. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege kan de correctie van openstaande randen van reeds geplaatst brug- en kroonwerk buiten de mond van de patiënt, zoals door de tandarts wordt voorgesteld, niet beschouwd worden als een deugdelijke vorm van herstel. Het voorgaande betekent dat de klacht gegrond is. Het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege waarbij de klacht ongegrond is verklaard, kan niet in stand blijven. Het beroep slaagt.

4.5.12  In de zaak 2009/199 van klager XII, de heer P.

Klager verwijt de tandarts dat een geleverde prothese ondeugdelijk is en dat de tandarts een gemaakte afspraak over het plaatsen van twee kronen en een bovenprothese niet is nagekomen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Volgens klager heeft de tandarts bij hem éénmaal een frame op kronen geplaatst. De tandarts stelt dat hij bij klager eerst een frame zonder kronen en later een tweede frame op kronen heeft geplaatst.

Het Centraal Tuchtcollege heeft moeten vaststellen dat de lezingen van partijen over de door de tandarts bij klager uitgevoerde behandeling fundamenteel van elkaar verschillen. In dergelijke gevallen waarin de lezingen van partijen over een (onderdeel van een klacht) uiteenlopen en niet goed kan worden vastgesteld welke lezing het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van de klager minder geloof verdient dan het woord van de tandarts maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat de tandarts van bepaald handelen een tuchtrechtelijk verwijt moet worden gemaakt eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is, dat wil zeggen dat aannemelijk is geworden dat feitelijk sprake is van het door klager gestelde handelen. Dat is hier niet het geval.

Dit betekent dat de klacht, zij het op andere gronden dan het Regionaal Tuchtcollege heeft gedaan, wordt verworpen. Het beroep slaagt niet.

4.5.13  In de zaak 2009/200 van klaagster XIII,  mevrouw R.

Klaagster maakt de tandarts een verwijt over een op 10 juli 2002 rechtsonder geplaatste kroon. Deze kroon sluit niet aan op het tandvlees. Ook andere in de laatste maanden van 2005 geplaatste protheses, zowel kronen als bruggen, zijn slecht geplaatst, aldus klaagster.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. Het verweer van de tandarts dat de klachten te wijten zijn aan onvoldoende mondhygiëne, dat de tandarts klaagster meermalen heeft gewezen op haar parodontaal probleem en dat de indicatie voor het geplaatste kroon- en brugwerk op zich juist was, kan niet slagen. Zo de tandarts klaagster al gewezen heeft op de ernstige parodontale situatie – hetgeen niet blijkt uit de status – is dat onvoldoende. Klaagster had voor het plaatsen van kroon of brugwerk parodontologisch behandeld moeten worden. De tandarts had niet mogen overgaan tot het plaatsen van brug- en kroonwerk, voordat een voldoende gezonde parodontale situatie was gerealiseerd. Voorts had parodontale nazorg geboden moeten worden. Dat hij een en ander achterwege heeft gelaten en een constructie heeft geplaatst op zwakke, door parodontitis aangetaste, fundamenten moet hem tuchtrechtelijk worden verweten. Het voorgaande betekent dat het beroep slaagt en dat het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de klacht ongegrond is niet in stand kan blijven.

4.5.14  In de zaak 2009/201 van klager XIV, de heer S.

Klager maakt de tandarts verwijten over in 2005 geplaatste bruggen, kronen en protheses. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Het Centraal Tuchtcollege acht tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de tandarts er, hoewel er, zoals de tandarts ook zelf als verweer heeft aangevoerd, bij deze klager sprake was van ernstig parodontaal verval, toch is overgegaan tot het plaatsen van kroon- en brugwerk en protheses. De tandarts had daartoe niet mogen overgaan voordat een voldoende gezonde parodontale situatie was gerealiseerd en had klager voorts parodontale nazorg moeten geven. Dat hij een en ander heeft nagelaten en constructies heeft geplaatst op zwakke, door parodontitis aangetaste, fundamenten moet hem tuchtrechtelijk worden verweten. Ook heeft het Centraal Tuchtcollege aanmerkingen op de randaansluiting van de kroon op element 1.4. Die aansluiting is slecht.

Al het voorgaande betekent dat het beroep slaagt. De klacht is gegrond en de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien van klager XIV kan niet in stand blijven.

4.5.15  In de zaak 2009/202 van klager XV, de heer T.

Klager verwijt de tandarts dat in 2002 en 2004 geplaatste bruggen van slechte kwaliteit zijn. Stukjes van de bruggen laten los en de bruggen sluiten ook niet goed aan op het tandvlees.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Het Centraal Tuchtcollege heeft op grond van het overgelegde beeldmateriaal niet kunnen vaststellen dat de kwaliteit van de bruggen, zoals klager stelt, niet goed is en dat er sprake is van onvoldoende randaansluiting. Wat betreft de klacht dat de tandarts slijpwerk heeft verricht aan de brug achter in de mond, tot aan het metaal en dat daar waar geslepen is de kleur van de brug anders is, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat dit, nu die verkleuring zich bevindt op een niet direct zichtbare plaats achter in de mond niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

Het voorgaande betekent dat het Centraal Tuchtcollege met het Regionaal Tuchtcollege, zij het op andere gronden, van oordeel is dat de klacht niet gegrond is. Het beroep wordt verworpen.

4.5.16  In de zaak 2009/203 van klager XVI, de heer U.

Klager verwijt de tandarts dat hij hem ten onrechte heeft geadviseerd twee extracties uit te voeren en vervolgens heeft uitgevoerd en dat hij, om de ontstane ruimte te vullen, een vijfvoudige brug heeft geplaatst. De extracties en het plaatsen van de brug waren onnodig, aldus klager.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Het Centraal Tuchtcollege heeft op grond van het overgelegde beeldmateriaal vastgesteld dat er bij de klager noch sprake was van een cyste noch van een ontsteking, zoals de tandarts heeft aangevoerd. Het verwijt dat onnodig is geadviseerd tot extractie en vervolgens is geëxtraheerd en dat onnodig een vijfvoudige brug is geplaatst, acht het Centraal Tuchtcollege daarom terecht. De vijfvoudige brug sluit bovendien bij element 4.3. niet goed aan. Ook is de aansluiting van de kroon op element 3.6. niet goed. Een en ander moet de tandarts tuchtrechtelijk worden aangerekend.

Dat de vulling van een kies, zoals klager stelt, onzorgvuldig is geplaatst heeft het Centraal Tuchtcollege niet kunnen vaststellen. In zoverre is de klacht ongegrond.

Het voorgaande betekent dat het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de klacht geheel ongegrond is niet in stand kan blijven. Het Centraal Tuchtcollege acht de klacht op de wijze als hiervoor is aangegeven gegrond en voor het overige, zij het met een andere redenering dan die van het Regionaal Tuchtcollege, ongegrond. Het beroep slaagt deels.

4.5.17 In de zaak 2009/204 van klager XVII, de heer V.

Klager verwijt de tandarts dat hij vier bruggen ondeugdelijk heeft geplaatst.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Het Centraal Tuchtcollege heeft aan de hand van de overgelegde foto’s vastgesteld dat twee bruggen ondeugdelijk zijn. Van de brug in het eerste kwadrant zijn de randaansluitingen niet deugdelijk en van de door mevrouw YY. geplaatste brug op de elementen 3.3 tot en met 3.6. is de pijler onder de kroon op element 3.3. al na drieëneenhalf jaar weggecarieërd. Zoals hiervoor onder 4.2. is overwogen houdt het Centraal Tuchtcollege de tandarts verantwoordelijk voor het handelen van mevrouw YY..

In zoverre is de klacht gegrond. Dat twee andere bruggen ondeugdelijk zijn heeft het Centraal Tuchtcollege aan de hand van de overgelegde stukken niet kunnen vaststellen. Zij het met een andere redenering dan die van het Regionaal Tuchtcollege is dat deel van de klacht ook naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet gegrond.

Een en ander betekent dat het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de klacht geheel ongegrond is, niet in stand kan blijven. Het beroep slaagt deels.

4.5.18  In de zaak 2009/205 van klager XVIII, de heer W.

De tandarts heeft bij klager in de periode 02-04-2003 tot 02-11-2004 twee bruggen geplaatst. De tandarts wordt verweten dat een stuk van de brug in het derde kwadrant is afgebroken en dat de behandelingen ook overigens onzorgvuldig zijn uitgevoerd.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. Op het overgelegd beeldmateriaal is duidelijk zichtbaar dat een groot stuk porselein van de brug in het derde kwadrant is afgebroken.

De breuk is van dien aard dat reparatie in de mond, zoals de tandarts voorstelt, niet mogelijk is. Een brug van amper twee jaar oud mag, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan niet is gebleken, niet breken. De breuk moet de tandarts daarom tuchtrechtelijk worden aangerekend. In zoverre is de klacht gegrond. Dat de behandelingen ook overigens onzorgvuldig zijn geweest heeft het Centraal Tuchtcollege op grond van de stukken niet kunnen vaststellen. Het voorgaande betekent dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege waarbij de klacht geheel ongegrond is verklaard niet in stand kan blijven. In zoverre slaagt het beroep en zal de klacht deels gegrond en deels, zij het met een andere redenering dan die van het Regionaal Tuchtcollege, ongegrond worden verklaard.

4.5.19  In de zaak 2009/206 van klaagster XIX van mevrouw X.

Klaagster is in de periode 28 februari 2005 tot en met 22 november 2005 bij de tandarts onder behandeling geweest. Zij verwijt hem dat een geplaatst frame niet goed past en te dik is, dat er onder vullingen nog gaatjes zitten en dat diverse kiezen lekken.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Hoewel niet valt uit te sluiten dat het frame in de subjectieve beleving van klaagster niet passend en te dik is, heeft het Centraal Tuchtcollege op basis van de overgelegde stukken niet kunnen vaststellen dat het frame niet deugdelijk zou zijn. Het Centraal Tuchtcollege heeft evenmin kunnen vaststellen dat er nog gaatjes onder vullingen zitten en/of vullingen lekken. 

Het voorgaande betekent dat de klacht ook naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege, zij het op grond van een andere redenering dat die van het Regionaal Tuchtcollege, ongegrond is. Het beroep wordt verworpen.

4.5.20  In de zaak 2009/207 van klaagster XX, mevrouw Z.

De klacht betreft een door de tandarts bij klaagster door het plaatsen van kronen en bruggen in acht behandelingen uitgevoerde renovatie van het gebit. Klaagster verwijt de tandarts dat hij aan de door haar steeds geuite pijnklachten niets heeft gedaan. Zij kampt nog steeds regelmatig met pijnklachten in het bovengebit.

Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Voor de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.2. weergegeven beslissing.

Klaagster is grotendeels behandeld door mevrouw YY.. Zoals hiervoor onder 4.2. is overwogen houdt het Centraal Tuchtcollege de tandarts verantwoordelijk voor door mevrouw YY. uitgevoerde behandelingen. Op grond van de stukken en het beeldmateriaal heeft het Centraal Tuchtcollege vastgesteld dat de geplaatste frontbrug niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Bij element 1.3 is er duidelijk sprake van een openstaande rand en pijler 1.4 acht het Centraal Tuchtcollege niet geschikt om als pijler te dienen.

In zoverre acht het Centraal Tuchtcollege de oorspronkelijke klacht gegrond. Het Centraal Tuchtcollege heeft niet kunnen vaststellen dat klaagster overigens niet adequaat is behandeld. Over de vraag of klaagster tijdens en na de behandeling pijnklachten heeft geuit, zoals zij stelt maar de tandarts betwist, verschillende lezingen van partijen. Het Centraal Tuchtcollege heeft niet kunnen vaststellen wie het gelijk aan zijn/haar zijde heeft. Om die reden dient de klacht voor zover betrekking hebbend op het negeren van pijnklachten ongegrond te worden verklaard, onder verwijzing naar de motivering als opgenomen in 4.5.11 hiervoor. Het voorgaande betekent dat de klacht deels gegrond en deels ongegrond is. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege waarbij de klacht geheel ongegrond is verklaard kan daarom niet in stand blijven.

In het beroep van de tandarts

4.6.      Nu het beroep in de zaken 2009/210, 211, 212 en 213 door de tandarts is ingetrokken behoeft daarop niet meer door het Centraal Tuchtcollege te worden beslist en blijft hetgeen door het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien van die zaken is beslist is stand.

Voor de oorspronkelijke klacht, het verweer en de beoordeling door het Regionaal Tuchtcollege in de zaken 2009/208, 209 en 214 t/m 217 verwijst het Centraal Tuchtcollege telkens naar de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege die hiervoor is weergegeven onder 2.1.  In genoemde zaken hebben klagers primair als verweer tegen het door de tandarts ingestelde beroep aangevoerd dat de tandarts niet-ontvankelijk is in het beroep omdat de aanvullende gronden van beroep niet binnen de hem daarvoor verleende termijn door het Centraal Tuchtcollege zijn ontvangen. Dit verweer wordt verworpen. Het Centraal Tuchtcollege gaat er van uit dat de tandarts telefonisch aan het Centraal Tuchtcollege heeft verzocht om uitstel voor het indienen van aanvullende gronden en dat hij daarop een tweede termijn van vier weken heeft gekregen om de aanvullende gronden in te dienen. De aanvullende gronden zijn binnen die termijn ingekomen. Dit betekent dat de tandarts ontvankelijk is in het beroep in de hiervoor genoemde zaken.

Hierna zullen de zaken waarin de tandarts in beroep is gekomen afzonderlijk worden besproken.

4.7. In de zaken 2009/208, 209 en 214 t/m 217:

4.7.1    In de zaak 2009/208 van klaagster XXI, mevrouw FF.

De tandarts is alleen in beroep gekomen van het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de indicatiestelling voor een noodkroon ontoereikend is geweest dan wel dat hij te lang heeft gewacht met het plaatsen van een definitieve kroon. Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting door partijen nog naar voren is gebracht is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat de tandarts eerst bij klaagster een noodkroon heeft geplaatst en dat hij gewacht heeft met een definitieve oplossing om klaagster de gelegenheid te geven daarover een beslissing te nemen in verband met de hieraan verbonden kosten. Dit betekent dat het beroep in zoverre slaagt. Waar de tandarts in beroep is gekomen van het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege, neergelegd in rechtsoverweging 14.2 van de beslissing waarvan beroep, dat er onjuist is gedeclareerd, slaagt het beroep niet. Zoals hierna wordt overwogen in rechtsoverweging 4.9 onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat er sprake is van onjuist declaratiegedrag.

4.7.2     In de zaak 2009/ 209 van klaagster XXII, mevrouw GG.

Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel het plaatsen van een brug overgelaten kan worden aan een tandtechnicus, mits dit plaatsen geschiedt onder toezicht en verantwoordelijkheid van de tandarts en de toezichthoudende tandarts de tandtechnicus bekwaam acht tot het plaatsen van de brug. In zoverre wordt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vernietigd. Voor het overige blijft de beslissing in stand.

Het Centraal Tuchtcollege deelt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat een brug niet op korte termijn hoort af te breken. Dit betekent dat het beroep deels slaagt en deels wordt verworpen.

4.7.3    In de zaak 2009/214 van klager XXVII. de heer PP.

De tandarts is in beroep gekomen van het oordeel dat de derde brug, links boven, niet volgens de norm wordt bevonden.

Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat deze brug niet voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld omdat de constructie van deze brug met grote vrij eindigende brugdelen te fragiel is. De brug voldoet daarmee niet aan de standaard. Ook naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege moet de breuk van de brug tussen de elementen 2.4. en 2.5. de tandarts tuchtrechtelijk worden aangerekend. Dit betekent dat het beroep niet slaagt.

4.7.4    In de zaak 2009/215 van klager XXVIII, de heer RR.

De tandarts is in beroep gekomen van het in 11.3 neergelegde oordeel dat hij te kort is geschoten in het houden van toezicht en controleren van mevrouw YY.. Het oordeel (rechtsoverweging 11.4) dat klager door genoemde mevrouw YY. ontoereikend is behandeld heeft de tandarts niet bestreden en is in beroep niet meer aan de orde.

Zoals hiervoor onder 4.2 is overwogen onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de tandarts is te kort geschoten in het houden van toezicht en het controleren van mevrouw YY.. Hetgeen het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen in 11.3. neemt het Centraal Tuchtcollege hier over. Dit betekent dat het beroep van de tandarts wordt verworpen.

4.7.5        In de zaak 2009/216 van klaagster XXIX, mevrouw TT.

            De tandarts is in beroep gekomen van het oordeel dat er sprake is geweest van een    omvangrijke ingreep zonder voorzorgsmaatregelen en voorts dat de nazorg niet juist is        geweest bij deze patiënte met als risicofactoren haar leeftijd en diabetes.

Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege, neergelegd in de eerste alinea van rechtsoverweging 12.3 en neemt dit over. Dit oordeel houdt in dat de omvangrijke ingreep waarbij in één behandeling 25 extracties zijn verricht zonder voorafgaand aan die verrichting foto’s te maken, zeker gelet op de aan de tandarts bekende risicofactoren als de leeftijd van klaagster en het feit dat ze een diabetes patiënte is, terwijl van een dwingende noodzaak voor deze ingreep niet is gebleken, niet juist is. Hetgeen het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen in de tweede alinea van rechtsoverweging 12.3 wordt door het Centraal Tuchtcollege niet overgenomen. In zoverre slaagt het beroep. Zoals hierna wordt overwogen in rechtsoverweging 4.9 onderschrijft het Centraal Tuchtcollege ook het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat er sprake is van onjuist declaratiegedrag door de tandarts. Het voorgaande betekent dat het beroep van de tandarts deels slaagt en deels wordt verworpen.

4.7.6    In zaak 2009/217 van klaagster XXX, mevrouw UU.

De tandarts is in beroep gekomen van het oordeel dat de door hem uitgevoerde wortelkanaalbehandeling niet adequaat is uitgevoerd en dat hij niet volgens de hier te lande geldende normen heeft gedeclareerd.

Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft het Regionaal Tuchtcollege op goede gronden overwogen dat er wel een indicatie was voor een nieuwe wortelkanaalbehandeling maar dat deze behandeling door de tandarts niet adequaat is uitgevoerd, omdat uit de foto blijkt dat de wortelkanalen nog steeds niet volledig geïnstrumenteerd en gevuld zijn en er nog steeds een ontstekingshaard te zien is en dat de klacht in zoverre gegrond is. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen voor zover dit de behandeling van klaagster betreft. Het beroep tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over onjuist declareren slaagt evenmin. Zoals hierna wordt overwogen in rechtsoverweging 4.9 onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat er sprake is van onjuist declaratiegedrag.

4.8.      De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft ook het Centraal Tuchtcollege aanleiding gegeven om een aantal algemene opmerkingen te maken over het handelen van de tandarts. Deze opmerkingen zien op de wijze van declareren, het aantal breuken in bruggen en porselein, het ontbreken van adequate parodontologische voor- en nazorg en de wijze van dossiervoering.

4.9.      Wijze van declareren

In Nederland geldt voor tandartsen een tariefsysteem met codes die gelden als wettelijke maximum tarieven. Bij iedere code wordt duidelijk omschreven wat de bij de code behorende verrichting inhoudt en in welke gevallen en hoe een verrichting in rekening gebracht mag worden. In veel gevallen worden combinaties van codes expliciet uitgesloten. Het verweer van de tandarts dat hij in EE. is opgeleid en dat hij bij gebrek aan kennis van het in Nederland geldende systeem de in de door hem overgenomen praktijk bestaande declaratiesystematiek heeft aangehouden kan niet slagen. De tandarts was in die tijd lid van de NMT en het is het Centraal Tuchtcollege ambtshalve bekend dat NMT leden jaarlijks een aangepaste tarievenlijst ontvangen, voorzien van duidelijke uitleg. Bovendien heeft  het Centraal Tuchtcollege aan de hand van de oude statussen niet kunnen vaststellen dat de voorganger van de tandarts ook op een onjuiste wijze declareerde, zoals de tandarts als verweer heeft aangevoerd.

In de hierna te noemen zaken is er sprake van onjuiste declaraties, hetzij omdat de door de tandarts gebruikte code niet hoort bij de gedeclareerde verrichting hetzij omdat er sprake is van een niet toegestane combinatie van codes. Het Centraal Tuchtcollege vermeldt alleen die zaken waarin op grond van door klagers overgelegde kopieën van rekeningen is gebleken dat in de statussen vermelde codes ook daadwerkelijk zijn gedeclareerd alsmede die zaken die door het Regionaal Tuchtcollege in rechtsoverweging 14.2. van de bestreden beslissing zijn genoemd en tegen welk oordeel de tandarts in beroep is gekomen.

-          In zaak 2009/191 van mevrouw E. is drie keer ten onrechte voor een behandeling op 9 november 2005 code E60 gedeclareerd (nota 2460/52901) en éénmaal code E60 voor een behandeling op 19 december 2005 (nota 2460/53374).

-          In zaak 2009/192 van mevrouw G. is voor een verrichting op

13 mei 2003 één keer ten onrechte P36 gedeclareerd (nota 3282/31823).  

-          In zaak 2009/195 van mevrouw K. is voor een behandeling op

11 januari 2005 twee maal ten onrechte een noodkroon gedeclareerd, code R80 (nota 5044/50074).

-          In zaak 2009/196 van de heer L. is voor een verrichting op

4 januari 2005 éénmaal ten onrechte code G20 gedeclareerd (nota 3809/50027).

-          In zaak 2009/198 van de heer O. is voor verrichtingen op

30 januari 2003, 12 maart 2003 en 8 maart 2004 drie keer ten onrechte code P36 in rekening gebracht (nota’s: 3890/2022393, 3890/2022918 en 3890/35069).

-          In zaak 2009/200 van mevrouw R. is voor een verrichting op 10 juli 2002 éénmaal ten onrechte code R80 in rekening gebracht (nota 1533/2019623).

-          In zaak 2009/204 van de heer V. is voor een behandeling op

26 februari 2003 éénmaal ten onrechte code P36 en voor een behandeling op

29 november 2005 éénmaal ten onrechte R33 in rekening gebracht (nota’s: 1742/2022998 en1742/53198).

-          In zaak 2009/205 van de heer W. is voor verrichtingen op

12 februari 2003 en 14 februari 2003 twee maal ten onrechte code P36 gedeclareerd (nota 1774/2023001).

-          In zaak 2009/208 van mevrouw FF. onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege, neergelegd in overweging 14.2 van de bestreden beslissing, dat naast een wortelkanaalbehandeling niet tevens een initiële wortelkanaalbehandeling mag worden berekend. Ook de elektronische lengtebepaling mag niet per kanaal maar moet per element worden berekend. Dat betekent dat de tandarts aan klaagster ten onrechte drie keer een initiële wortel-kanaalbehandeling en twee keer een elektronische lengtebepaling heeft berekend.

-          In zaak 2009/214 van de heer PP. is voor een behandeling op

21 oktober 2004 ten onrechte met code R49 een toeslag voor een brug van meer dan vijf pijlers berekend (nota 1057/37402).

-          In zaak 2009/216  van mevrouw TT. is op 15 december 2005 (behandeldatum 21-11-05) ten onrechte code P30 gedeclareerd. Code P30 mag gebruikt worden in geval van een volledige boven- en onderprothese. De onderprothese van klaagster was echter partieel. Ook heeft de tandarts het Centraal Tuchtcollege er niet van kunnen overtuigen dat de op 5 december 2005 uitgevoerde 25 extracties allemaal gecompliceerd van aard waren, zoals door hem is berekend.

-          In  zaak 2009/217 van mevrouw UU. onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de tandarts voor op 15 mei 2003 uitgevoerde verrichtingen ten onrechte drie keer code E76 en twee keer code E85 heeft gedeclareerd (nota 4518/31917). Ook hier geldt dat naast een wortelkanaalbehandeling niet tevens een initiële wortelkanaalbehandeling mag worden berekend en dat de elektronische lengtebepaling niet per kanaal maar per element moet worden berekend.

Tenslotte heeft het Centraal Tuchtcollege moeten vaststellen dat de tandarts in ieder geval volgens de status bij elke kroonreparatie code V40 declareert. Volgens de tarievenlijst van de NMT is de omschrijving van code V40: Het polijsten van amalgaamvullingen, bijwerken van oude composietrestauraties, tandhalzen en applicatie medicament. Het polijsten van amalgaamvullingen mag slechts in rekening worden gebracht bij behandeling van gevoelige nog niet eerder gepolijste vullingen en niet bij elke kroonreparatie en afdruk. Dat er in alle gevallen sprake is geweest van niet eerder gepolijste en gevoelige vullingen acht het Centraal Tuchtcollege niet geloofwaardig.

4.10          Gebroken bruggen/afgebroken porselein

Ook het Centraal Tuchtcollege is opgevallen dat er sprake is geweest van een aantal na korte tijd gebroken bruggen en afgebroken porselein. Zoals het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen behoort een brug niet op korte termijn af te breken, al kan dit een enkele keer (door pech of een fout in het materiaal) gebeuren. Het aantal gevallen van breuk is te groot om steeds aan pech of een fout in het materiaal te kunnen toerekenen, zodat het oordeel moet zijn dat de tandarts (door eigen handelen of door handelen van onder zijn verantwoordelijkheid werkende derden) hiervan een verwijt valt te maken. Volgens de tandarts zijn de breuken en het afbreken van porselein mogelijk het gevolg van mindere kwaliteit van geleverde bruggen sinds tandtechnici DDD. en HHH. zijn gefuseerd. Dat verweer gaat niet op. De breuken betreffen bruggen die over de gehele periode waarin de tandarts praktijk hield zijn geplaatst.

4.11.        Parodontale zorg .

Het Centraal Tuchtcollege heeft in een aantal zaken vastgesteld dat noodzakelijke parodontale zorg, voor- en/of nazorg, achterweg is gebleven. Volgens de tandarts heeft hij wel aandacht besteed aan de parodontale situatie van zijn patiënten, maar dat niet (altijd) in de status vastgelegd. Zo de tandarts aandacht aan de parodontale situatie heeft gegeven is dit in de hierna genoemde zaken niet adequaat geweest. Verwezen wordt naar hetgeen het Centraal Tuchtcollege in de in de zaken 2009/192, 2009/200 en 2009/201 over de parodontale zorg heeft overwogen.

4.12     Dossiervoering

De tandarts is niet in beroep gekomen van het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat hij in de dossiervoering summier en soms te summier is geweest (rechtsover-weging 14.1). De behandeling van de zaken waarin klagers in beroep zijn gekomen heeft het Centraal Tuchtcollege aanleiding gegeven op te merken dat ook voor die zaken geldt dat de dossiervoering summier en soms te summier is geweest. Iedere hulpverlener is gehouden van zijn bevindingen en handelingen verslag te leggen. Deze verslaglegging dient onder meer de continuïteit van de zorgverlening, vergemakkelijkt de overdracht aan een opvolgende zorgverlener, strekt in geval van complicaties of incidenten tot facilitering van reconstructie van de toedracht en stelt de hulpverlener in staat om - waar nodig - verantwoording af te leggen van het door hem gevoerde beleid.

5.         Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing:

5.1.       In het beroep van klagers slaagt het beroep geheel in de zaken 2009/192, 2009/194, 2009/198, 2009/200, 2009/201, en ten dele in de zaken 2009/190, 2009/203, 2009/204, 2009/205 en 2009/207.

In de zaken 2009/189, 2009/191, 2009/193, 2009/195, 2009/196, 2009/197, 2009/199, 2009/202 en 2009/206 wordt het beroep verworpen.

In de zaak 2009/188 wordt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege vernietigd en wordt klager alsnog niet ontvankelijk verklaard in de oorspronkelijke klacht.

5.2.      In het beroep van de tandarts   slaagt het beroep deels in de zaken 2009/208, 2009/209 en 2009/216. Het beroep wordt verworpen in de zaken 2009/214, 2009/215 en 2009/217.

5.3.      Alles overziende is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de tandarts van zijn handelen een ernstig tuchtrechtelijk verwijt moet worden gemaakt. Het moge dan zo zijn dat (een aantal van) de klagers geen klacht zouden hebben ingediend indien zij op die mogelijkheid niet waren gewezen door de opvolgend tandarts en deze het indienen van de klachten niet had gecoördineerd, dat neemt niet weg dat de klachten in beroep in een groot aantal zaken gegrond dan wel deels gegrond zijn beoordeeld. Bovendien betreffen de de tandarts te maken verwijten meerdere facetten van de behandeling. Zij zien niet alleen op  tandheelkundige zorg maar ook op het declaratiegedrag, het houden van toezicht op een medewerker en dossiervoering. Het Centraal Tuchtcollege vindt in een en ander aanleiding om aan de tandarts een zwaardere maatregel op te leggen dan de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde berisping en zal de tandarts de maatregel van schorsing van de inschrijving in het register voor de tijd van drie maanden opleggen.

6.         Beslissing

            Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

                                               in het beroep van klagers (de zaken 2009/188 tot en met                                                            2009/207) :

                                               vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in de                                        zaak 2009/188 en opnieuw rechtdoende verklaart klager niet-                                            ontvankelijk in de oorspronkelijke klacht;

                                               vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor                                         zover de klachten in de zaken 2009/192, 2009/194, 2009/198,                                           2009/200, 2009/201 ongegrond zijn verklaard en opnieuw                                                  rechtdoende verklaart de klachten gegrond;

                                               vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor                                         zover de klacht in de zaken 2009/190, 2009/203, 2009/204,                                               2009/205 en 2009/207 ongegrond is verklaard en verklaart de                                             klacht steeds deels gegrond en deels ongegrond;

                                               verwerpt het beroep voor het overige;

                                               in het beroep van de tandarts (de zaken 2009/208 en 209 en                                           214 t/m 217)

                                               in de zaak 2009/208 vernietigt de beslissing van het Regionaal                                               Tuchtcollege voor zover de klacht in rechtsoverweging 4.4. van                                              die beslissing gegrond is verklaard en verklaart de klacht in                                                   zoverre ongegrond;

                                               verwerpt het beroep voor het overige;

                                               in de zaak 2009/209 vernietigt de beslissing van het Regionaal                                               Tuchtcollege voorzover de klacht in rechtsoverweging 5.3. van                                               die beslissing gegrond is verklaard en verklaart de klacht deels                                              ongegrond, zoals door het Centraal Tuchtcollege is overwogen                                          onder  4.7.2.;

                                               verwerpt het beroep voor het overige;

                                               in de zaak 2009/214  verwerpt het beroep;

                                               in de zaak 2009/215   verwerpt het beroep;

                                               in de zaak 2009/216 vernietigt de beslissing van het Regionaal                                               Tuchtcollege voorzover de klacht in rechtsoverweging 12.3.                                        gegrond is verklaard en verklaart de klacht deels ongegrond als                                               is overwogen door het Centraal Tuchtcollege onder 4.7.5.  

                                               verwerpt het beroep voor het overige;

                                               in de zaak 2009/217 verwerpt het beroep;

                                               vernietigt in de zaken 2009/208, 209,  214, 215, 216 en 217 de                                             beslissing van het Regionaal Tuchtcollege waarbij aan de                                                        tandarts de maatregel van berisping is opgelegd en opnieuw                                      rechtdoende:

                                               legt voor alle zaken waarin de klacht geheel of ten dele gegrond                                              is verklaard aan de tandarts de maatregel op van schorsing van                                            de inschrijving in het BIG register voor de duur van drie                                                maanden.       

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter,

mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en

mr.drs. R. van der Velden en J.E.A. Dresen, leden-beroepsgenoten en

mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

16 november 2010, door mr. A.D.R.M. Boumans, in tegenwoordigheid van de secretaris.

                                               Voorzitter   w.g.

                                               Secretaris  w.g.

Bij ontstentenis van de secretaris getekend door: mr. L.F. Gerretsen-Visser.